Aan Tanganyika, aan de Indische Oceaan
de Kilimanjaro, klimmend met de jaren
zesduizend meter hoog en eeuwige sneeuw
een bevroren tijger
de jacht genas je
de slaap integer
als het geweten, het verbaasde vlees
met wensen als: geen honger, geen dorst en vrij
raakte de burger als blije bijna-vorst bekend
de ambities van de mensen ver voorbij
een onzichtbaar continent kent geen grenzen
al weer een dag voorbij
al weer een dag teveel
hoe lang nog
straks komt mijn vrouw weer
zeggen dat ze me nodig heeft
zeggen dat het land me nodig heeft
mijn handen trillen bij de gedachte
hoe lang geleden is het
dat ik voor het laatst dacht
dat ik van haar hield
langer nog sinds ik het deed
iedere ochtend lees ik de kranten
het gaat weer iets beter met me
staat er
ik word intensief verzorgd
die Bijlhout zou die alleen
in december moorden
mijn vrouw zal haar
telefoonnummer wel hebben
ze is zo precies
de overwinning van Boogerd
heb ik toch nog maar mooi meegepikt
mijn leven eindigt niet bergop
niet op de top
het is een jarenlange afdaling
miste ik maar een bocht
de afgrond lonkt naar me
ertussen staan rijen mannen
mannen met witte jassen
maar als ik even vaart maak
dan moet het lukken
Voordat je gaat, verlost, kwijtgeraakt,
als representant van 't goede Duitsland,
zal ik je vertellen, Claus,
wat ik zag, als je op tv
voorbij kwam lopen, stram en stijf,
alsof van binnen een goedkope
robot in je lijf was opgesloten.
Alsof je met een veer moest worden opgedraaid.
Alsof je, inhoudsplichtige van kussenslopen,
alleen van buiten nog naar buiten kwam,
als de veren uit het kussen
leeggelopen.
De prins vond het nooit erg dat hij moest schuilen
in de schaduw van de Majesteit. Hij wist:
ook vorsten zijn in feite maar mutanten
die zich via het slagveld wisten op te werken
intriganten die zich bekwaamden in de spelen
van list en leugen, belofte en bedrog
Toch nam de prins, tot verbazing van velen
zelden een blad voor zijn mond. Hij hield ervan
om vreemde verhalen te vertellen. Bijvoorbeeld
over zijn illustere voorzaat uit Elzas-Lotharingen
een gewezen revolutionair die zich onder Napoleon
wist op te werken tot minister van staat
vervolgens tot staatshoofd van Scandinavië
'men vertelt', aldus de prins, 'dat deze door
Bonaparte
gekroonde koning, ziek zijnde, zich voor zijn
dokters
nimmer wenste uit te kleden. Toen hij dood was
bleek waarom: op zijn borst stond nog altijd
de lijfspreuk getatoeëerd der sans-culottes:
"dood aan de koning! Mort au roi!"'
de prins proestte meestal van het lachen
als hij bij de clou was aanbeland
de Majesteit hield zich gedeisd:
'koningen kunnen zich slechts handhaven
zolang zij hun hemd aanhouden'
Op het tere lichaam van de prins
prijkt naar verluidt geen tatoeage
hij hield van zijn vorstin, de vrouw
die hij tot op zijn allerlaatste ziekbed
aan bleef spreken met:
'meine kleine Prinzessin'
al zag de Majesteit ook daarvan
nooit de humor in
Ik dood? Onmogelijke paradox en wereldvreemd
zo'n stem
die zich verheft, terwijl mijn lijf zich redt.
Veeg teken
van verzet tegen mijn bloed, mijn leden. Tot op
het bot
heb ik mijn vlees verpand aan grootse daden op
de achtergrond.
Ik maakte watermeesters, snelle jongens, een
gelovige
bruid haar respectabel hof. Ik bevrijdde de stem
uit geharnaste
kelen, het lichaam uit het keurslijf van de salon.
Mijn strijd
tegen de ijzeren greep van de scheefgetrokken
geschiedenis.
Mijn handen bewaren kostbare geheimen, tedere
gebaren.
En ik hield mij afzijdig van oorbaar dove handlangers
van moordenaars, van onwaarachtigheid en zachte
vrouwen.
Prins van Oranje, het is tijd. De kurk kan op
de fles,
de geest parelt mijn eeuwigheid naar uw groteske
zwijgen.
Ik had een rustige nacht. En heel de dag die komen
gaat, dood ik.
Werd hij niet, toen liefde hem tot ons voerde,
Met geweld en hatelijkheid verwelkomd?
Vreemdeling te midden van volk dat niet vroeg
Naar wat hij zelf dacht.
Oude wonden eerde hij prinsgewijs,
door
Sinds die dag het volk tegemoet te treden
Met discretie, intelligentie, humor
Vreemde talenten.
Nu hij dood is lijkt ook zijn
aard begraven:
Wrok en kleinheid maken opnieuw de dienst uit.
Tranen zie ik? Valt van dit volk de rouwklacht
Nog te vertrouwen?
In de schemer kiest een droomschip de verte
het is niet groot maar de vaarder ziet verder
en viert de schoten, dat het zeil hem zo voert
Silhouet dat je ziet, man zo kalm in de schaduw
vreemd dat het stuur door geen hand wordt beroerd
toch houdt hij koers in de wind en de stroming
Als vlag wijst de richting hoog in de mast
de das die hem vroeger zo knelde de nek
De kiel alleen voelt: hier vaart een koning
hij leidt slechts met wijsheid het schip naar
zijn plek
Geen zwemvest of anker, voor geen storm neemt
het wijk
naar zijn eerste, zijn laatste, naar zijn koninkrijk
Raar: jij niet verder
terugdenkbaar
dan tot bijna-hier: één keer nog
oplichtend
als een herfstgele foto, bedremmeld op de drempel
van ons voor jou opeens te volle heden, weer sprekend
Iejoor
de liefste treurezel van de hele wereld;
in plaats van over het nieuwe huis
dat Poeh en Knorretje voor je hebben gebouwd
(je bent erg gesteld op het lekkende dak)
mompeldemompel je iets over je opera:
Tien kleine negertjes of zoiets.
Iemand draait het geluid alvast uit:
het kan nog lang duren, zegt hij,
(met een stem als een diepgevroren viool) voor
je stem dooft
Geloof ze niet, de jubelaars, de opgeruimde
geesten, de verkondigers van altijd weer goed
nieuws.
Wantrouw de zonnige karakters, de FC o-wat-is-het-leven-mooi.
Optimisme is een ander woord voor leugen en bedrog,
vrolijkheid is zelfontkenning van het allerlaagst
allooi.
Hoe zei Sartre het ook alweer?
De hel, dat is de Ander. De prins-gemaal, hij
wist:
die Ander ben je zelf, de hel dat zijn wij allemaal.
Er is uitsluitend protocol, en daarachter weer
een protocol,
en uit die klem van regels en maniertjes
ontsnapt dan toch iets authentieks: de droefenis.
In Partycentrum Nederland was hij de man die dapper
droevig is.
Laten wij hem daarom gepast herdenken,
met een handreiking aan l'ennuie en spleen.
Voor God en Vaderland erkennen wij vanaf vandaag:
Lang leve de duisternis, de wurggreep die depressie
heet!
Lang leve de beproeving, het zwart,
de melancholie, de zwaarte en het slijk!
Lang leve het Prinselijk gelijk!
Op stokken van half gestreken vlaggen
wankelt het volk de tranenpelgrimage achterna.
De rookbomwerper van eertijds legt nu een bloem.
Het rouwen is de mensen voorgedaan.
Hij was een nar in eigen koningshuis,
een luis in de hermelijnen pels,
rebel binnen de regels van het vak
die de beproefde grimas van de monarchie
aan de camera liet zien zoals hij was.
Het volkslied klinkt vandaag als jammerklacht.
Geharnast en gestropdast heeft de dood
ontbloot van elk gevoel voor humor zich vertoond
en in zijn opgeprikt karkas de troon bestegen
waar elke kroon zijn kale schedel past.
Maar niet getreurd, al geeft dat nu veel pas.
Bij meerderheid van stemmen staat al vast
wie in de harten van het volk de ware koning was.
In de schaduw van zijn vrouw
verduisterde zijn leven
maar in zijn binnenste scheen
een fel licht en schitterde de mens
een kosmopolitische liefde
nu zijn licht is gedoofd
huilt de oranje leeuw:
het brullen om zijn wonden
is immers lang verstomd
klepels hameren hun klokken
sonore klanken verlaten de torens
en duiden de ware rouw
intussen schikken dichters
het wezen van de prins
in de woorden die altijd resten.
we waren op weg naar huis ter duin
hotel huis ter duin, in noordwijk
ik was er vaker geweest,
maar niet vaak
het was zondagavond
om ons heen heerste zondagavondstilte
en was het zondagavonddonker
tot zover geen bijzonderheden
terwijl we richting centrum reden
ging de telefoon
martin
'bart, we zijn verdwaald
drink vast wat
je ziet ons vanzelf verschijnen'
we stopten voor het hotel
de parkeerplaats was verschrikkelijk leeg
en leek in afwachting van buitenaards bezoek
er stond niet veel wind:
een kustbriesje dat zand over het terrein strooide
alsof het vijf december was
de zee gaf geen kik
zo stonden we een eeuwigheidje volmaakt
overbodig te wezen
tot de wind ons in de gaten kreeg
en naar mijn broekspijpen hapte, lusteloos
huis ter duin rees voor ons op
het gebouw had in de nabijheid van het kremlin
niet misstaan
er golfde licht de lobby uit
maar binnen viel geen levende ziel te bekennen
ja, één meisje, bij de receptie
maar zij deed alsof ze er niet was
het hotel leek ontruimd in verband
met een ophanden zijnde aanslag
wat was er in godsnaam aan de hand?
kort nadien zwaaide martin de foyer in
we gingen aan tafel
om tien voor negen ging martins gsm af
'o,' zei hij
en: 'hmm'
toen klapte hij zijn mobieltje dicht
'claus is dood'
ik zei niks
zo zaten we een tijd zwijgend aan tafel
een serveerster naderde stil
met het hoofdgerecht
en zette het stilletjes voor ons neer
'wat vond je van claus?' verbrak martin
de stilte
ik tuurde naar mijn bord
'claus,' zei ik, 'was een duitser die deugde'
daar konden we een poos mee voort
buiten zakte een vliegtuig uit de wolken
klaar voor de landing op schiphol
'kijk,' zei ik, 'de kl 114
of de kl 473'
'ja?' informeerde martin, 'wat
wilde je kwijt?'
'daar,' zei ik, 'aan boord van dat toestel
weten ze van niks, de passagiers,
in die cabine leeft claus nog'
er trok een grijns over martins gezicht
'zo staat de dood mooi
buitenspel,' zei ik
'al is 't maar voor even'
ik keek naar de aanzwellende lichten buiten
eronder, onder de vliegmachine,
lag de zee
die trok zich sowieso
van niemand iets aan
later die avond betraden we opnieuw de parkeerplaats
en namen afscheid
clausloos
..pssiohhhhhwww..
pun tsskah-ts
papun pun kahti pun pun ts
punpun pun-ts pepun-ts pepun pun pun-ts pepuntsi
pepun pun pun
ts-ts-ts
pun tsskah patsi
papun putje pun pun pun tss
putje pun pun-ts pepun-ts pupitsjepun pitsjepun
pun-ts
purrripapun pun
ts
pun papun
tsskah putsipatsipatsipatikapa
pun pun tsskah patsi patsi parrumbetsikapa
pun puntsi
papun pun puntsi papuntsi papuntsi papuntsi
papun ts-ts-ts
-pi-i-di-bro-bro-a-pribbedi pri-pri, a-pribbadi-
pun tsskah patsi
papun pun pun papitsje puntsi
papuntipun pun-ts papunti papun pun pun-ts
papun;
U kunt niet meer stuk, nu U dood bent,
hoog hemelt Holland U op; de beste trieste
prins aller tijden, zingt mierzoet een gulzig
koor
tussen de reclameboodschappen door.
Wat een wijs en sympathiek man U was
weet Holland sinds zondagavond zeker.
Door Ú is geen mens ooit ontvangen
met hoon een soort halfgod was U,
blijkt nu, een soort Superallochtoon. Ja,
nu U dood bent, hemelt Holland U op.
Het Hollandse volk van mijn en dijn heeft
unaniem besloten saamhorig U te eren
en om U te rouwen, met vereende krachten
een poosje postuum van U te houden
nu U dood bent hemelt Holland u op.
Laatste resten laster zijn zondagavond jongstleden,
gelijktijdig met Uw ziel, spoorloos verdwenen.
En terwijl Uw legendarische stropdasact
zich nestelt in het holst van het holle
Hollandse geheugen, ontpoppen ook zij
die achter hun handen de spot met U dreven,
zich als grote bewonderaars van Uw werken
en Uw leven. Sinds U dood bent
hemelt Holland U op.
Voorbij het lijden wacht een wit paleis,
met op de troon de Koning van zijn vrouw,
de koningin, gekleed in diepe rouw,
op aarde nog, met opdracht altijd wijs
te zijn. Ze kijkt in wat het paradijs
van hen samen was - de tuinkamer - grauw
naar blad dat valt, de vijver lijkt van ijs.
Voorbij het lijden wacht een wit paleis
voor hem die hongerbuikjes zag, die bouw
van waterputten als roeping met trouw
in zijn ogen verwoordde. Hij die grijs
werd van ellende wist met kind en vrouw:
voorbij het lijden wacht een wit paleis.