Poëzie treedt buiten het boekje
Publicatiedatum: 17/4/2004
Het Financieele Dagblad
|
|
'Poëzie treedt buiten het boekje'
Publicatiedatum : 19/4/2004
Rottend Staal Online |
|
|
|
door Thomas
Vaessens |
|
door diverse dichters |
|
|
|
Elke maand kan wel ergens
een poëziemanifestatie worden bezocht. Maar rondom
het podium gelden andere wetten dan onder de leeslamp.
De herkenbaarheid is cruciaal.
|
|
|
|
|
|
Er is een Nederland een bloeiende cultuur
van poëziefestivals: Poetry International in
Rotterdam, de Utrechtse Nacht van de poëzie,
het Wintertuin-festival in Arnhem en Nijmegen - elke
maand kan er wel ergens een poëziemanifestatie
worden bezocht. Ook dit weekend, wanneer in Landgraaf
voor de zesde keer de Dag van de Poëzie plaatsvindt.
Op minder grote schaal worden bovendien door het hele
land honderden poëzieavonden, literaire cafés
en 'poetry slams' georganiseerd: wie dat wil, kan
op bijna elk gewenst moment dichtende performers tegen
het lijf lopen. En daar zijn er nogal wat van.
|
|
|
|
|
|
Op de website van Bart FM Droog, onvermoeibaar
voorvechter van de podiumpoëzie, kan doorgeklikt
worden naar de persoonlijke pagina's van een hele
generatie dichters voor wie het podium belangrijker
lijkt dan het papier: Tsaed
Bruinja, Hagar Peeters, Tjitske
Jansen, Ruben
van Gogh, Ingmar
Heytze, Dimitri Verhulst, Tjitse
Hofman, Serge
van Duijnhoven.
|
|
www.epibreren.com Is niet míjn website, maar
die van De Dichters uit Epibreren. Jan
Klug en ik onderhouden de site. En, zoals Vaessens
zou behoren te weten, bestaat die site uit twee onderdelen.
Enerzijds het simpele promo-gedeelte
voor De Dichters uit Epibreren en anderzijds het poëziedagblad
Rottend Staal Online. Ik ben géén
voorvechter van de podiumpoëzie, want weet niet
wat dat is.
Noch Hagar Peeters noch Dimitri Verhulst hebben homepages
op Rottend Staal. En hoewel Vaessens het niet expliciet
zegt, suggereert hij ermee dat enkel 'podiumdichters'
(whatever they be) op Rottend Staal zijn aan
te treffen. Dat is niet zo. Benno Barnard, Jan Boerstoel,
Mark Boog, Kester Freriks, Piet Gerbrandy, Lucas Hüsgen,
Gerrit Komrij, Th. L. Lehmann en etcetera hebben evenzeer
homepages op Rottend Staal. Raadpleeg eens www.epibreren.com/rs/rs_poezie.html
voor een volledig overzicht.
A propos: het is Tsead
Bruinja, niet Tsaed.
(Bart FM Droog, 19-4-2004)
|
|
|
|
Ze kunnen bogen op een groot publiek
en hoeven zich dus niet druk te maken om het feit
dat ze vooralsnog door de 'officiële' (papieren)
literatuur niet serieus genomen worden.
|
|
Excusez-moi??? Ik zie toch regelmatige
besprekingen van werken van o.a. Bruinja, Peeters,
Jansen, Van Gogh, Heytze, Hofman en Van Duijnhoven.
Vaak lovend, vaak ook niet - maar meer dan genoeg
om de stelling dat ze 'vooralsnog door de 'officiële'
(papieren) literatuur niet serieus genomen worden'
naar de prullenbak te verwijzen.
(Bart FM Droog, 19-4-2004)
|
|
|
|
Hoewel het voordragen van poëzie
op zichzelf niets nieuws is, dwingt het voor poëtische
begrippen massale karakter van de huidige podiumcultuur
ons ertoe met andere ogen te kijken naar de poëzie
en de manier waarop zij zich ontwikkelt. Ook de wijze
waarop in de krant van die ontwikkeling verslag wordt
gedaan, moet in het licht van het succes van de performance
maar eens heroverwogen worden.
|
|
|
|
|
|
De poëziecriticus stelt zich niet
alleen tot taak zijn lezers te vertellen wat er de
moeite waard is aan de recente poëzie, hij probeert
ook tendensen aan te wijzen. Hij neemt een voorschot
op de poëziegeschiedenis. Als elke geschiedschrijver
laat hij zich daarbij leiden door díe momenten
in de poëtische ontwikkeling waarop de tot dan
toe geldende normen worden geprovoceerd. Het zijn
de oproerkraaiers die het goed doen in de geschiedenis,
die een aaneenschakeling van luidruchtige conflicten,
van vadermoorden is. Op deze plaats bespreek ik daarom
doorgaans de wat meer tegendraadse jonge(re) dichters
die nadrukkelijk anders willen zijn dat hun voorgangers.
|
|
Al eerder berichtte ik Thomas Vaessens
over de schatplichtigheid van De Dichters uit Epibreren
aan J.A.
Deelder, Bart
Chabot, Johnny
van Doorn, Diana
Ozon en Simon
Vinkenoog. Al in een grijs verleden liet ik de
lezers van NRC Handelsblad weten dat ik geloof in
het voortbouwen op het werk van voorgangers. In
1997 was dat, als ik me niet vergis.
(Bart FM Droog, 19-4-2004) |
|
|
|
Dubbel gecodeerd |
|
|
|
|
|
Omdat gedichten van zulke dichters willen
afwijken van wat we gewend zijn, doen ze soms nog
wat vreemd en oncomfortabel aan. Het is complex werk
dat
vaak dubbel gecodeerd is: als de avant-gardedichter
de liefde tot onderwerp neemt, levert dat een gedicht
op dat niet alleen over de liefde gaat, maar indirect
óók over de positie die gedicht en dichter
innemen ten opzichte van de traditie. Er wordt een
spel gespeeld met verwijzingen naar teksten en conventies;
voor wie in taal en haar historische (on)mogelijkheden
geïnteresseerd is, is zulke poëzie een feest
van herkenning. |
|
Dat is nu ook zo aardig: hoewel m'n
werk vol zit met verwijzingen - naar soldatenliedjes
uit W.O. I, naar tv- en filmbeelden, naar weet ik
veel wat - is dit nooit door recensenten herkend,
behalve in het geval als het er meters dik oplag,
zoals in het gedicht 'Oerol' (uit Benzine,
2000).
(Bart FM Droog, 19-4-2004)
|
|
|
|
Toch wil niet ieder publiek met deze
'moeilijke' gedichten worden lastiggevallen; niet
elke lezer beziet nieuwe literatuur in het licht van
wat er in de poëziegeschiedenis aan voorafging.
Een recent relletje illustreert dit. Ilja
Pfeijffer publiceerde in 2002 een roman, Rupert.
Net als in zijn poëzie gaat Pfeijffer in dit
boek citerend, parafraserend en alluderend te werk:
Rupert is een patchwork van referenties. Sommige
lezers ontging dit. De al genoemde Bart Droog, bijvoorbeeld.
Toen hij in Rupert een paar regels van T.S.
Eliot herkende, schrok hij zich een ongeluk. Hijgerig
publiceerde hij zijn 'vondst' als breaking news op
zijn website: plagiaat!
|
|
Ook hier weer een verkeerde voorstelling
van zaken:
1. Het waren geen 'paar regels'. Het was anderhalf
pagina letterlijk vertaald (en nog slecht ook) uit
The Waste Land.
2. Niet ík ontdekte dat, maar Reinier
Spreen van het toenmalige Nieuwsblad van het Noorden.
Ere wie ere toekomt.
3. Recensenten van het NRC, Volkskrant, Parool
en Trouw was dit 'patchwork van referenties' niet
opgevallen.
Raadpleeg eens http://www.epibreren.com/pfeijffer/plagiaat.html
en lees daar wat auteursrechtenspecialist Mr Joris
van Manen in het programma Knetterende Letteren over
de zaak te melden had.
(Bart FM Droog, 19-4-2004)
|
|
|
|
Het relletje maakt de kloof zichtbaar
die er in de poëzie van de afgelopen jaren is
ontstaan, de kloof tussen papierdichters en podiumdichters.
Pfeijffer behoort tot de eerste soort. Hij werkt in
een wereld waarin Eliot-plagiaat praktisch ondenkbaar
is omdat er niets stiekem aan is: voor het publiek
dat Pfeijffer voor ogen heeft, behoort Eliot tot de
fundamentele culturele bagage waarop dichters bouwen.
Podiumdichter Droog, die oprecht schijnt te geloven
dat Pfeijffer goede sier wilde maken met regels die
eigenlijk van Eliot afkomstig zijn, stelt zich eerder
een publiek voor dat zich met Eliot-jatwerk in de
luren laat leggen.
|
|
Hier begaat Vaessens dezelfde fout als
Pfeijffer in 2000 maakte, in zijn waardeloze stukje
'De
mythe van de begrijpelijkheid.' Waardeloos omdat
hij het eerst publiceert, dan er afstand van neemt,
het dan ongewijzigd herpubliceert om er vervolgens
wéér afstand van te nemen.
Nóem verdorie eens álle zogenaamde podium-
en papierdichters en je zal zien dat er geen scheiding
is. Dichters als Kopland en Rawie treden waanzinnig
veel op - zijn zij derhalve podiumdichters? Pfeijffer
zelf treedt vaak op, maakt gebruik van alle theatertechnieken
(die hij bij anderen niet toestaat) en hij zou dan
een papierdichter zijn? Schei toch uit.
(Bart FM Droog, 19-4-2004)
|
|
|
|
Rondom het podium gelden andere wetten
dan onder de leeslamp. Met dubbel gecodeerde gedichten
vol subtiele verwijzingen hoeft de podiumdichter niet
aan te komen. Voordrachtspoëzie is gebaat bij
directheid: het publiek heeft de tijd niet nog eens
terug te lezen, het wil onmiddellijk door het gedicht
gegrepen worden.
|
|
We hadden al slampoëzie, podiumpoëzie,
en nu is er blijkbaar ook nog voordrachtspoëzie,
maar dit even terzijde. Dat er rondom het podium andere
wetten gelden dan onder de leeslamp, klopt als een
bus. Alleen niet de wetten die Vaessens heeft bedacht.
En geen wetten die een andere, speciale poëzie
behoeven. Een op een podium gebracht gedicht is niet
zozeer gebaat bij directheid, het zit anders. Op het
moment dat het gedicht gebracht wordt IS er alleen
maar directheid, steeds alleen op dat moment. En dat
is een groot verschil met wat Vaessens zegt.
Mijns inziens maakt voor op het podium niets uit of
het een dubbel gedoceerd gedicht is, of een helder
en toegankelijk gedicht. Rondom het podium wordt geluisterd,
en daar gelden vooral de wetten van het luisteren,
en die leiden tot een ander soort begrijpen dan bij
het lezen. Ook op een podium kan een publiek onmiddellijk
gegrepen worden door een dubbel gecodeerd gedicht.
Ik heb het al eens beschreven in een artikel voor
Passionate, dat online
op deze site te vinden is.
(Ruben van Gogh,
19-4-2004)
Ook hier weer: een waangedachte. Je kan op het podium
rustig en met succes hermetische gedichten brengen:
F. van Dixhoorn bewijst dat. Met De Dichters uit Epibreren
hebben we eens verzen van Vasalis gebracht, met muziek.
Wordt haar poëzie plotseling anders als wij die
brengen? Wat een onzin.
Vaessens impliceert ook dat de mensen die hij noemt
speciaal voor de voordracht gedichten schrijven. Ook
dat is een waangedachte.
(Bart FM Droog, 19-4-2004)
|
|
|
|
Dat authenticiteit een van de geschiktste
middelen is om dat te bewerkstelligen, bewijzen de
twee talentrijkste podiumdichters van dit moment:
Hagar Peeters en Tjitske Jansen. Hun voordracht is
muzikaal, melodieus en heeft een aangename lichtheid
van toon. Zo nu en dan blijven er leuke regels hangen
('Op deze dag zo grijs als haring schrijf ik je een
brief waarin het waait', dicht Jansen bijvoorbeeld),
waarin een heel concrete, herkenbare werkelijkheid
wordt geschetst met een al even herkenbare ik.
|
|
|
|
|
|
Deze herkenbaarheid is cruciaal. Als
Jansen voordraagt, is ze overrompelend zichzelf. Poëzie
en dichter vallen in de performance zichtbaar samen
en die coïncidentie draagt bij aan de kwaliteit
van het gebodene. 'Ze staat er echt en kwetsbaar',
schreef een recensente toen Jansen dit jaar voor het
eerst op de Nacht van de Poëzie optrad. Ook Peeters
maakte indruk bij die gelegenheid. Tussen al het dichterlijk
grijs viel de toen zesentwintigjarige bij haar debuut
op de Nacht in 1997 op door, als enige die avond,
niet achter het statige katheder maar losjes midden
op het podium te gaan staan. Zij was 'gewoon helemaal
zichzelf', vond een recensent.
|
|
|
|
|
|
Wie op een podium de indruk wil wekken
zichzelf te zijn, kan zich beter niet achter fratsen
verbergen. Jansen en Peeters houden het dus eenvoudig.
In hun werk dus ook geen literaire referenties en
polemieken. Zij doen niet mee aan de hanige literaire
gewoonte om je plaats en positie als dichter tot inzet
of zelfs onderwerp van de poëzie te maken. En
daarmee zijn ze typerend voor hun generatie: podiumdichters
plaatsen zich buiten het vadermoordstramien van de
poëziegeschiedenis. Voor de complexe verwevenheid
met de traditie die papieren poëzie kenmerkt,
komt in hun voordrachtspoëzie de onmiddellijkheid
van de performance in de plaats. Er is dan ook 'niks
cryptisch en niks hermetisch' aan, aldus Ruben van
Gogh: podiumdichters schrijven gewoon 'heldere en
toegankelijke gedichten': overdreven aandacht voor
de techniek, complexiteit en precisie hebben voor
hen een slechte naam.
|
|
Met alle respect voor mijn oude
studiegenoot Thomas Vaessens: moe word ik hiervan.
Heel Erg Moe (ook wel omdat ik gisteren vier optredens
op een dag heb gedraaid, tijdens welke ik mijn simpele,
enkelvoudige, niet-postmoderne of vadermoorddadige
podiumpoëzie heb voorgedragen). Literatuurvorsers
vinden nog altijd eerst de werkelijkheid uit op
grond van hun eigen tunnelvisie, om vervolgens iedereen
die niet in die werkelijkheid past met halve waarheden
en simplificaties op hun toegewezen plaats te timmeren,
zoals een kind met gebrekkig ruimtelijk inzicht
en te weinig geduld de niet passende stukjes in
een puzzel met een hamer op hun plek ramt.
Toevallig had ik het gisteren nog
met K.
Michel over literatuur'wetenschap'. Hij herinnerde
me aan de volgende quote: Aesthetics is for artists
what ornithology is for birds. (Barnett
Newman)'
(Ingmar Heytze, 19-4-2004)
|
|
|
|
Nu is het makkelijk de podiumdichters
op dit punt te veroordelen. In hun werk zijn allerlei
amateuristische bloopers aan te wijzen. Het barst
van de clichés en gemeenplaatsen (Heytze: 'het
is triest maar waar: / ik timmer woorden aan elkaar');
de mislukt-parmantige bewering (Van Gogh: 'lang geleden
werd deze stad al / veroordeeld tot het zijn van /
Groningen'); de uit de hand lopende hyperbolen (Verhulst:
'Ik heb het jeuksel uit jouw geslacht geharkt'); het
onbekommerde gesmijt met woorden (Hofman: 'ik [.]divergeer
/ ioniseer en transporteer / alles naar mijn waarheid')
en de ronduit foute zinnen (Peeters: 'Om aan de Idee
vrouw te kunnen beantwoorden / is heel simpel', of
Droog: 'mensen [.]waarop je kon bouwen'). |
|
|
|
|
|
Idols van de poëzie |
|
|
|
|
|
Podiumdichters brengen voor een groot
publiek een poëzie die vaak technisch niet bijzonder
sterk is, maar die het vooral moet hebben van herkenbaarheid
en van de daaraan doorgaans toegeschreven authenticiteit.
Het heeft er alle schijn van dat de podiumcultuur
het Idols van de poëzie is. De voordragende dichters
van de 'niks cryptisch, niks hermetisch'-generatie
hebben geen houding ten opzichte van de avant-gardistische
elite van de (papieren) poëzie. Zij zijn daar
ook niet naar op zoek. Zij zijn meer geïnteresseerd
in hoe zij op hun luisterend publiek overkomen dan
in het oordeel van de 'officiële kritiek' met
haar 'waanidee van het waarachtig nieuwe' (Van Duijnhoven).
Tjaed en Tjitske zijn de Jim en Jamai van de literatuur.
Ze brengen een fundamentele verandering van het literaire
klimaat aan het licht: de tijd waarin de avant-garde
en haar uitgelezen publiek probleemloos het centrum
van de literatuur bestierden, is voorbij.
|
|
Thomas Vaessens trouwens,
die zit ook in de adviescommissie
Letteren van de Raad. Heel verdacht (en ook wel
slim natuurlijk) dat hij zijn artikel pas publiceerde
nadat het advies van de Raad voltooid was en hij niet
vanwege subjectiviteit aangaande de literaire manifestaties
op de gang moest. Nu we het er toch over hebben, in
zijn artikel trof ik een typisch Ad Melkertiaanse
denkwijze aan: 'de tijd is voorbij dat de avantgarde
- en haar uitgelezen publiek- het centrum van de poëzie
bestierde', schrijft hij. Maar de avantgarde bestiert
het centrum nooit. Zodra men in het centrum is aanbeland
(als criticus, hoogleraar, lid van de Raad voor Cultuur,
Vlaamse dichter van wie het werk alleen door drie
Nederlandse recensenten wordt gelezen) is men geen
avantgarde meer, maar arrivé, bourgeois,
the power that is: en bij uitstek de reactionaire
bron van conservatisme, en een gevaarlijke want één
die zichzelf als vooruitstrevend beschouwt.
(ir. Hugo
Spruyt, Rottend Staal Online, 24-4-2004) |
|
|
|
Intussen moet ook weer niet de indruk
gewekt worden dat de gang van de poëzie naar
het podium in artistiek opzicht niets oplevert. Nu
blijkt dat poëzie ook buiten de bladspiegel kan
gedijen, beginnen dichters, ook zonder op de trommel
van de 'toegankelijkheid' te slaan, te experimenteren
met poëzie als theater (Peter
Holvoet-Hanssen) of met geluidsbanden en videoprojecties
(Peter Verhelst, Dirk van Bastelaere). Ook worden
de grenzen tussen poëzie en zang verder verkend,
bijvoorbeeld door Van Duijnhoven en door Tjitse Hofman
op de recente cd Wei epibreren. Zulke experimenten
kunnen slagen als ze niet vanuit een underdogpositie
polemiseren met de papieren poëzie, maar op eigen
benen durven te staan.
|
|
|
Bart FM Droog, Tjitse Hofman & Jan Klug, Wei
epibreren. Passage, 2004.
Tjitske Jansen, Het moest maar
eens gaan sneeuwen. Podium, 2003.
Hagar Peeters, Koffers zeelucht.
De Bezige Bij, 2003.
www.poeziefestival.nl
Copyright (c) 2004 Het
Financieele Dagblad
|
|
|
|