Hetgeen de betrokken dichters zelf als eerste reactie
schreven, kunt u hier lezen.
Overzicht alle persreacties? Klik hier.
terug naar boven
Literatuur, emancipatie
en engagement - van volkspredikers tot Ice T en Ilja
Leonard Pfeijffer
(...) Of neem de gelauwerde dichter Ilja
Pfeijffer, die op zijn nog jonge schouders de
toekomst van de vaderlandse poëzie torst
hij brengt een scheiding aan tussen verstaanbare en
onverstaanbare dichters. Maar zijn pleidooi voor onverstaanbaarheid
is niets minder dan een pleidooi voor splendid isolation;
voor dichters die in ivoren torens, afgewend van de
samenleving, 'compromisloos' aan het scheppen zijn,
die het spel van geven en nemen nog niet kennen. Af
en toe komt de dichter/kasteelheer dan tevoorschijn
om zich te laten fêteren door een select publiek,
dat in de aanbidding van des keizers kleren een bevestiging
ziet van de eigen intelligentie.
Pfeijffers houding is het tegenovergestelde van engagement,
het is maatschappelijke en sociale onbetrokkenheid
ten voeten uit, het is het individualisme waarmee
de burger zichzelf opheft in een slaapwandelende consument.
Natuurlijk is het makkelijk om in een welvarend land,
in een goedverwarmde studeerkamer, in een veilige
omgeving, je natje en je droogje, met overvloedige
subsidiestromen, compromisloos te zijn. Het is heel
makkelijk om in zo'n klimaat de illusie te koesteren
dat je integer bent omdat je elke concessie afwijst.
Je hebt de subsidie toch al binnen, je kan nu compromis-
en risicoloos aan de slag. Pfeijffer kan zich de luxe
van zo'n poëtica permitteren. Daarmee laat hij
zich wel kennen als een exponent van de volgevreten
middenklasse blaséheid, die zo kenmerkend is
voor het intellectuele en literaire klimaat in ons
land. Hij geeft de voorkeur aan de verstarde ordening
van een wereldvreemd literair feodalisme, met aan
de top van de hiërarchie, de ongenaakbare letterheer
(hijzelf) en aan de onderkant, rappers en ander podiumplebs.
Dan kan de taal tenminste in alle rust haar incestueuze
gedrochten ter wereld brengen. Nee, geef mij maar
de Zivilcourage van Ice T. Zijn teksten zijn misschien
niet literair maar hij is tenminste geen afzijdige
consument hij is een burger.
(Olaf Zwetsloot, Rottend Staal Online,
4 mei 2001 en in Bzzlletin 277, april 2001 (verkrijgbaar
vanaf 7 mei 2001) Het gehele
essay is hier te lezen.
UIT BRUGGE
Uit een interview dat Herman de Mol had met de
leden van Het
Venijnig Gebroed, het dichtgezelschap uit Brugge.
Herman de Mol: "Ilja L. Pfeijffer legde
een verband tussen performancepoëzie en verstaanbaarheid
in zijn essay 'De mythe van de verstaanbaarheid' in
Bzzletin van oktober 2000. Voor jullie is dat echter
niet hetzelfde. Op de website citeren jullie Tristan
Tzara : 'We hebben sterke, rechtlijnige, precieze
werken nodig, die voor altijd onbegrepen blijven.'
Denis S.M. Vercruysse: "Als een werk meteen
in detail begrepen wordt, is het dood. De illusie
iets levends te creëren is de grote motivatie
om te scheppen. De historische avant-garde heeft steeds
geprobeerd de auteur uit het werk te krijgen, te ontindividualiseren.
Daarmee probeert men een werk een autonomie te geven,
een eigen leven. Als een werk eenmaal volledig wordt
begrepen, is het dood."
Herman de Mol: "Daarmee nemen jullie een
ander standpunt in dan veel performancedichters in
Nederland."
albrecht b. doemlicht:: "We voelen ons
daar dan ook niet bij thuis. (...) Je had het over
Pfeijffer. Wat die tot nu toe heeft geschreven, is
niet meer dan een pastiche op de Vijftigers, maar
dan ernstig bedoeld. Hij beeldt zich in de grootste
dichter in Nederland te zijn, maar iedereen kan dat.
Het zijn trucs. (...) De heksenjacht die Pfeijffer
met zijn artikel zowat heeft ingezet tegen de performance-artiesten
in Nederland, is eerder gericht tegen dichters als
Serge van Duijnhoven en tegen de rappers."
(Herman de Mol, Uit Brugge - echo van
het Vlaamse land, http://www.pen.nl/nieuwegein/cultuur/beeldspraak/brugge/0105/,
mei 2001)
terug naar boven
DE BREEKBEENTALENDE VERHIKKER
(...) Het afgelopen jaar heeft Pfeijffer enkele malen in
de schijnwerpers gestaan, vooral toen hij in 'Bzzlletin'
probeerde aan te tonen dat moeilijke poëzie altijd
beter is dan gemakkelijke, een bewering die door vlotte
podiumtijgers als Bart Droog, Olaf Zwetsloot en Ruben van
Gogh hoog werd opgenomen. Inderdaad overspeelde Pfeijffer
hier zijn hand, wat met name bleek uit zijn nuchtere analyse
van een zogenaamd moeilijk gedicht van hemzelf: kennelijk
was het gedicht helemaal niet moeilijk en had Pfeijffer
gewoon een paar literaire trucjes toegepast. Wat er na analyse
uiteindelijk bleek te staan, was niet erg indrukwekkend.
Als lezer voel je je dan beetgenomen en grijp je liever
naar een eenvoudig gedicht dat wél diepzinnig is.
(...)
(Piet Gerbrandy, Volkskrant, 4-5-2001)
WAAR IS BIJVOORBEELD ZIJN
HUIS?
Een gedicht moet een raadsel zijn
Zijn moeilijke gedichten beter dan makkelijke? Of is het
juist omgekeerd? Daarover ging de discussie die het afgelopen
jaar werd gevoerd door een nieuwe generatie dichters. Aan
de ene kant stonden de elektriek versterkte podiumpoëten,
tuk op direct succes in de zaal, dichters als Ingmar Heytze,
Ruben van Gogh, Hagar Peeters en (iets langer al) de rap-chansonnier
Serge van Duijnhoven, die het gewone woord en de begrijpelijke
taal verkozen boven
de als academisch versleten moelijkdoenerij. Aan de andere
kant een groep ongelijksoortige dichters, wier positie verdedigd
werd in een stuk dat de dichter Ilja Leonard Pfeijffer vorig
jaar in 'Bzzlletin' publiceerde.
Pfeijffer hield een hartstochtelijk pleidooi voor hermetische,
dubbelzinnige, moeilijk verstaanbare poëzie. Er was
niks tegen begrijpelijke taal, 'bijvoorbeeld aan de telefoon
met je beste vriendin of in een brief aan de inspecteur
der directe belastingen', maar zulke taal is wezensvreemds
aan echte poëzie, die zintuigelijk moet zijn én
lyrisch en ambitieus.
Was dit de hele tegenstelling, mijn sympathie ging zonder
voorbehoud naar Pfeijffer. Alleen vergat hij, omwille van
de duidelijkheid, iets belangrijks waar de rest van deze
(eigenlijk al oudere) discussie langs zeilde. Het draait
namelijk in de poëzie niet om het hermetische en veelduidige
en duistere, maar om de kracht waarmee je als lezer wordt
gedwongen - of verleid - in dat hermetische, duistere en
dubbelzinnige door te dringen.
(...) [en dan - na bespreking van bundel Jan Baeke - gaat
het door over Deelder]:
In dat opzicht is er een hemelsbreed verschil met de poëzie
van Jules Deelder, die balanceert op de rand van dichtkunst
en cabaret. Dat pakte in zijn anderhalf jaar geleden verschenen
bundel 'Bijbelsch' soms goed uit, waar hij in razend tempo
plat en plechtig taalgebruik wist af te wisselen. In zijn
nieuwe, 'N.V. Verga', is de taal eendimensionaal en ondubbelzinnig:
'Hoe vaak je / virtueel ook // in de kroeg / mag komen //
Je moet wel / zelf de // drank in- / kopen'. (Even denk
je: zijn bier is de kortste tijd.) Niet alleen in dit opzicht
is Jules Deelder een vertegenwoordiger van de
zogeheten jonge generatie podiumdichters. hij is dat in
vrijwel alle andere opzichten, met zijn optredens, toegankelijkheid,
zijn afkeer van 'moeilijke poëzie', zijn drugs en rock-'n'-roll,
die nu door rap vervangen is. Het kan
geen kwaad je dit bij de discussie van het afgelopen jaar
te realiseren, want de podiumdichters blijken aldus minder
vernieuwend dan ze meenden.
Verder mis ik in het dichtdebat een andere vorm van toegankelijke
poëzie, het zogenaamde lichte vers. Dat wordt weleens
onderschat, juist vanwege die cabareteske kant. Wat vonden
de jonge podiumdichters van 'light verse'? (...)
(Maarten Doorman, NRC Handelsblad, 4-5-2001)
ARME JONGE DICHTERS VAN NU
(...) Ja, het leven in de taaltuin, waar, hoe democratisch,
het beste en het mooiste op de meeste waardering kan rekenen,
is voor mindere goden niet zelden een bittere pil. Vaak
zijn het die mindere goden, zoals de immer verongelijkte
want dor westerse uitgeverijen gepasseerde Epibreren-dichters,
die zich in een toestand van vrijheid het ernstigst in de
verdrukking wanen. Waarom profiteert iedereen niet gebroederlijk
van de onbegrensde mogelijkheden die er nu bestaan? Waarom
wordt er, juist nu vredig samen grazen mogelijk is, een
buitenpoëtische rel geschopt over een kloof die er
zou gapen tussen 'gemakkelijke' podiumdichters en moeilijke
leesdichters? (...)
Joris van Casteren, Groene Amsterdammer, 5-5-2001
Op Rottend Staal Online (www.epibreren.com/rs)
het commentaar van twee van de drie Dichters uit Epibreren
op deze kolder:
Droog: 'Door westerse uitgeverijen gepasseerd? Klopt
niet. Kreeg van 'westerse' uitgever aanbieding Benzine
uit te brengen, een dag voor ik eenzelfde aanbod van Anton
Scheepstra kreeg, de uitgever van Passage. Werk van ons
is in tal van door 'westerse uitgeverijen' uitgegeven bloemlezingen
aan te treffen.'
Hofman: 'Ik heb een landelijk opererende uitgever
waar ik erg over te spreken ben. Het is zoals altijd de
frustratie van een ander die ons in de schoenen geschoven
wordt. Wij komen uit literatuurstad Nummer Eén, Groningen.
Wat moet je dan nog met een uitgever uit Amsterdam?'
Droog: 'Waar ze bijvoorbeeld de gewoonte hebben bundels
van hun dichters te verramsjen vlak voor het verschijnen
van een nieuwe bundel en waar de dichters zich grote moeite
moeten getroosten om hun redacteur te spreken.'
Hofman en Droog: 'Immer verongelijkt? Klopt niet
- nog nooit eerder hadden we zoveel betaalde optredens op
de agenda staan, over media aandacht hebben we niet te klagen,
we hebben op vrijwel alle grote festivals gestaan, treden
vaak in het buitenland op, rijden altijd in een verse zakenwagen,
etc, etc, etc.,kortom: we zijn zeer content.'
Hofman: 'Wel heb je heel vaak wat te mekkeren over
de gang van zaken, in literatuurland.'
Droog: 'Vind je het vreemd, met dit soort berichtgeving?
Bovendien nog van een iemand die als dichter in onze eigen
Rottend Staal Nieuwsbrief debuteerde, in nummer 29, winter
1996.'
Hofman: 'Ja, joh?'
Droog: 'Da's geen gekheid. Van Castreren was toen
nog geen grachtengordelrat: hij woonde nog in Utrecht.'
Hofman: 'Eén pot nat.'
Van Dalsum: 'En hoe zit dat met die buitenpoëtische
rel die jullie volgens de Groene Amsterdammer schoppen?'
Hofman: 'Wij doen juist niets anders dan samenwerkingsverbanden
organiseren en stimuleren, juist ook voor anderen. In tegenstelling
tot sommige 'literatoren' die over de rug van anderen hun
gram proberen te halen. Nou moeten ze de boel niet om gaan
draaien!!'
Droog; 'Wij hebben de namaakrel niet geschopt, slechts
erover bericht. Onze geliefde collega Pfeijffer vond het
vorig jaar noodzakelijk zichzelf omhoog te schrijven door
het dichtersvolk van het land in twee niet bestaande kampen
op te delen. Iets wat deze Van Castreren schijnbaar ontgaan
is.
POËTENSTRIJD?
Remco Ekkers: Je hebt een heel druk leven, persoonlijk
en in je werk. Daarnaast is er de poëzie. ik vraag
me af of je je bezig houdt met de poëtenstrijd, zoals
nu met Ilja Leonard Pfeijffer, die zich in een artikel afzet
tegen te gemakkelijke performance-poëzie.
Esther Jansma: 'Ik heb de reactie van Piet Gerbrandy
in 'De Groene' gelezen. Ik heb daar een beetje een gelaten
standpunt over. Iedere tien jaar krijg je dat weer. De mensen
van Epibreren vinden dat de poëzie de straat op moet,
wat tien jaar geleden de Maximalen al wilden. Het is een
sociaal verschijnsel. Ik moet dan altijd aan aapjes denken.
Als de mannelijke kindjes gaan puberen, gaan ze aan de rand
zitten en pesten, tot ze aanzien hebben en dan krijgen ze
een wijfje en dan zitten ze midden in de groep. Dat is hetzelfde
fenomeen. Ze roepen omdat ze meer macht willen.'
Ekkers: Er wordt vanuit de tv en kranten gevraagd
om een begrijpelijker poëzie. Ilja zegt: nee, poëzie
moet geheimzinnig zijn, moet op afstand blijven. Je moet
zoeken naar de betekenis, anders is het niet interessant.
Jansma: Daarin gaat Ilja heel ver. (...) Ik heb geen
behoefte me te mengen in het poëtendebat dat nu gaande
is. Ik vind het sop de kool niet waard. De mensen van Epibreren
doen een zwaktebod door te zeggen dat hun teksten niet meer
als teksten gezien moeten worden, maar als teksten plus
muziek. Teksten moeten als teksten gelezen kunnen worden.
(...)
Poeziekrant, 2, jrg 5, maart-april 2001 (arriveerde eerst
eind mei te Epibreren)
noot: De Dichters uit Epibreren hebben inmiddels bij
de redactie van de Poëziekrant rectificatie geëist.
In dit ziekelijke, villeine stuk ventileren Ekkers en Jansma'
pure laster over 'de mensen van Epibreren'
Zie ook de becommentarieerde versie van deze smear
PODIUMDICHTERS.
Maarten Doorman bericht als zesde (!) NRC-Handelsblad-medewerker
over het non-issue 'moeilijk/makkelijk' in de poëzie
(Boeken 4.05.01) dat afgelopen oktober door de dichter Ilja
Leonard Pfeijffer gelanceerd werd. Die overigens op 10 april
2001 zijn oorspronkelijke uitspraken grotendeels herriep
(www.epibreren.com/pages/reacties3.html#rotstaal).
Het is erg jammer dat Doorman zich genoodzaakt zag de recensie
over de nieuwe bundels van Jan Baeke, J.A. Deelder en Jan
Boerstoel te doorspekken met door Pfeijffer voorgekauwde
vooroordelen over 'elektriek versterkte podiumpoëten'.
Het is erg sneu dat Doorman er nog een schepje bovenop doet
door te stellen dat 'de podiumdichters aldus minder vernieuwend
blijken dan ze meenden', dit na de opzienbarende mededeling
dat Jules Deelder 'een vertegenwoordiger van de zogeheten
jonge generatie podiumdichters is'.
Wie kennis heeft genomen van wat de door Pfeijffer zo gemakzuchtig
in het hokje 'podiumdichters' gepropte dichters zelf gezegd
hebben (www.epibreren.com/reacties),
zal lezen dat vrijwel elk zijn schatplichtigheid aan illustere
voorgangers als J.A. Deelder en Johnny van Doorn meer dan
erkent. Alleen al de locatie van de officiële J.A.
Deeldersite zou genoeg moeten zeggen: www.epibreren.com/deelder.
(Bart FM Droog, NRC Handelsblad, 18-5-2001)
PODIUMDICHTERS 2
Maarten Doorman deelt mij in bij de 'elektriek versterkte
podiumpoëten, tuk op direct succes in de zaal, [
]
die het gewone woord en de begrijpelijke taal verkozen boven
de als academisch versleten moeilijkdoenerij'. Bij het lezen
van zulke wonderlijke vooroordelen jegens mijn werk en visie
vraag ik me onwillekeurig af of Doorman zijn voordrachten
door een houten toeter geeft. Persoonlijk zal ik niet snel
gewag maken van 'gesubsidieerde cryptogrammendichters, tuk
op het voortbrengen van mistig gebeuzel in boekvorm, die,
mede door het hardnekkig weigeren van een cursus microfoontechniek,
avond aan avond hun publiek staan te beledigen met ongeïnspireerde,
onverstaanbare voordrachten.' Dat lijkt me ongeveer net
zo kortzichtig.
Ingmar Heytze, NRC Handelsblad, 18-5-2001)
EN ER IS NIEMAND DIE ZEGT
DAT HET EEN BETER IS DAN HET ANDER
door Ilja Pfeijffer
(...) In de jaren negentig is de boel opengebroken. Er
is naast de integere, verstilde poëzie ruimte gekomen
voor een kakofonie van de meest diverse geluiden. Er is
nu geen dominante stroming meer. Alles kan. Kijk alleen
al naar de jonge dichters. De ambachtelijke melancholie
van Menno Wigman gaat hand in hand met de exuberante furore
van Peter Holvoet-Hanssen. De charme en lichtvoetigheid
van Hagar Peeters en Ruben van Gogh staan zij aan zij met
de knap gewrochte experimenten van Miguel Declercq. De ingetogen
integriteit van Victor Schiferli heeft evenveel bestaansrecht
als het technisch raffinement van René Puthaar. Dichters
schrijven sonnetten en rap, light verse en lyrische oden,
experimentele teksten en traditionele vormen, verstilde
natuurlyriek en harde porno. En er is niemand die zegt dat
het een beter is dan het ander.
Het verbaast mij niets dat Joost Zwagerman juist nu weer
is gaan dichten. Hij voelt zich als een vis in het water
op deze kermis waar (vraag niet hoe het kan, maar profiteer
ervan!) niets moet en alles mag. Je ziet het aan alles in
zijn nieuwe bundel. Met aanstekelijk plezier rent hij heen
en weer door het poëziepretpark en wentelt hij zich
buitelend in de overdaad van attracties (...)
Het is alsof Zwagerman na dertien jaar is opgefleurd bij
het zien van de anarchistische diversiteit die heerst in
de Nederlandse poëzie en opeens vol enthousiasme weer
wil meedoen door de verschillende vormen en stijlen allemaal
tegelijk met volle teugen in te drinken. (...)
Zo leuk kan poëzie worden als alles mag.
(Ilja Pfeijffer, Vrij Nederland, 26-5-2001)
'EN
ER IS NIEMAND DIE ZEGT DAT HET EEN BETER IS DAN HET ANDER'
Deze uitspraak over het poëzieklimaat
in Nederland doet Ilja
Pfeijffer op bladzijde 93 van Vrij Nederland van 26
mei 2001. Hij continueert: 'Deze kermis waar (vraag niet
hoe het kan, maar profiteer ervan!) niets moet en alles
mag.'
Het opmerkelijke is dat Pfeijffer vorig jaar, toen nog Ilja
Leonard Pfeijffer geheten, met veel bombarie dit verkondigde:
'Onbegrijpelijke poëzie
is altijd beter dan makkelijke poëzie' (Bzzlletin,
oktober 2000).
Het wordt nog bizarder: vorig jaar veroordeelde hij de poëzie
van dichters als Ruben van Gogh en Hagar Peeters en vele
anderen als 'vals en leugenachtig'. Nu is het: 'De charme
en de lichtvoetigheid van Hagar Peeters en Ruben van Gogh
staan zij aan zij met de knap gewrochte experimenten van
Miguel Declercq.'
Te Epibreren is men in eerste instantie met stomheid geslagen
over deze plotse ommekeer van Pfeijffer.
Klikt u hier als u meer van wat Pfeijffer vandaag publiceerde
wilt lezen.
(Epibode, 23-5-2001).
Liesbeth van Dalsum vroeg een aantal dichters om een eerste
reactie:
Tjitse
Hofman: "Ik ben na de laatste golf bullshit
helemaal perplex. De 'critici' worden met de dag ongeloofwaardiger."
René Puthaar:
''Niets hoeft nog te verbazen nu Dr. Pfeijffer vandaag in
VN de poëzie definitief tot 'poëziepretpark' en
'kermis' heeft opgewaardeerd."
Serge van
Duijnhoven: "Pfeijffer is een opportunist die
zijn eigen wormenkarretje voortduwt over het zandpad van
de poëzie, enkel luid schreeuwend en orerend als er
toevallig een journalist of camera in de buurt is."
Bart
FM Droog: "Voorbordurend op wat ik in november
al zei: die Pfeijffer is een hypocriete en opportunistische
paljas, de risée van letterenland. Eigenlijk zou
ik hem moeten feliciteren, want hij is er in geslaagd de
Revisor-kliek van hautaine would-be's en zelfverklaarde
poëziepausen onsterfelijk bespottelijk te maken. Cool.
Door deze bijkans schizofrene Wende vallen Esther
Jansma, Arie van den Berg, Tom van Deel e.v.a. genadeloos
door de mand."
Tsead
Bruinja: "Het valt mij tegen dat een aantal
gerenommeerde dichters wier werk ik bewonder, het Bzzlletin-artikel
van Ilja Pfeijffer gebruikt om hun vooroordelen over een
aantal dichters te uiten. Het lijkt op opgekropte woede.
Waarom hadden ze dit niet eerder uit zichzelf kunnen zeggen?"
Ruben van Gogh: "Ilja
Leonard Peijffer heeft mijn licht gezien."
Olaf Zwetsloot:
"Was Pfeijffer een half jaar geleden nog een knoestige
herfstbok die briesend de ondergang van de avondlandse lyriek
vaststelde, nu is hij windhaan eerste klas: oost, west,
noord of zuid, het maakt Pfeijffer niet uit."
(Rottend Staal Online/Epibode, 23/24/25-5-2001)
VAN RONKERDEBONK
Sinds enige maanden wordt er in het kippenhok van de vaderlandse
poëzie weer driftig naar elkaar gepikt.
De laatste rebellie dateert van zo'n tien jaar geleden en
komt voor rekening van de Maximalen. De heren kakelden luid,
maar vergaten en passant beklijvende poëzie te produceren.
Hetzelfde geldt voor de aan Generatie Nix gerelateerde performing
poets, die gedurende de jaren negentig wel de podia domineerden,
maar bij gebrek aan diepgang niet de polemieken.
Sindsdien zijn de grenzen aan het vervagen. 'Papieren tijgers'
als Peter Verhelst en Peter Holvoet-Hanssen brengen met
schijnbaar gemak hun complexe poëzie voor het voetlicht.
Het credo dat de laatste onlangs verwoordde in het literaire
blad Parmentier ('Uit de marge, in de piste') maakt deel
uit van een strategie waarbij zowel op papier als op het
podium korte metten worden gemaakt met de valse bescheidenheid
die het genre gedurig aankleeft.
Een dichter die met kennelijk genoegen olie op het vuur
gooit is Ilja Leonard Pfeijffer, sinds zijn bekroonde debuut
('Van de vierkante man') gekend om zijn afkeer van schuwe
lyriek en dito lyrici.
In 'Het glimpen van de welkwiek', zijn tweede bundel, gaat
het dan ook geregeld van ronkerdebonk. Veelvuldig richt
een 'ik', niet noodzakelijk de dichter, zich rechtstreeks
tot een ander. Op levendige toon, maar zelden in spreektaal.
De titel herinnert aan Lucebert, evenals het bezwerend karakter
van menig vers:
het valt nog te bezien of ik kan stijgen
maar glimpen blijft een welkwiek eigen keen incluis
een vleugelflensling ben ik uit het korps van zieners
gevallen engel in de spraak van bloed
Andere teksten zijn prozaïscher van aard, met name
als de dichter een boodschapje dwars zit.
Bij dit alles betoont Pfeijffer zich geen fijnslijper. Af
en toe zou je willen dat hij de delete-knop op het toetsenbord
van zijn computer wat vaker beroerde. Niet om zich te ontdoen
van een los woord of een zin, maar van complete teksten
- floep! naar de virtuele prullenbak. Sommige rammelen namelijk
als holle vaten. Pfeijffer lijkt er amper om te malen. Niet
zozeer perfectie is zijn streven, als wel ademende poëzie,
toegesneden op de mens: 'poëzie is mens de dansende
wereld dromen en pijnlijk leven zingen'.
Hetgeen resulteert gedichten als organismen, soms blakend,
soms half rot, maar nooit obligaat en altijd vitaal. Waar
gehakt wordt vallen spaanders. Eindelijk weer eens spaanders
in de Nederlandse poëzie. Aan het begin van een nieuw
millennium bepaald geen overbodige luxe.
(Joost Geerts, Eindhovens Dagblad, 31-5-2001)
ELASTISCHE OPVATTINGEN VAN
EEN DICHTER/CRITICUS
De dichter Ilja Leonard Pfeijffer wees in november een hele
generatie jonge (podium-) dichters terecht. In het tijdschrift
'Vrij Nederland' schrijft hij nu een opvallende recensie.
'Er is niemand die zegt dat het een beter is dan het andere'.
De recensie die Pfeijffer in [het] 21-ste nummer van 'Vrij
Nederland' schrijft over de jongste dichtbundel van Joost
Zwagerman, is een zeer opvallende. Hij schrijft: 'Er is
naast de integere, verstilde poëzie ruimte gekomen
voor een kakofonie van de meest diverse geluiden.(...) Kijk
alleen al naar de jonge dichters. De ambachtelijke melancholie
van Menno Wigman gaat hand in hand met de exuberante furore
van Peter Holvoet-Hanssen. De charme en lichtvoetigheid
van Hagar Peeters en Ruben van Gogh staan zij aan zij met
de knap gewrochte experimenten van Miguel Declercq.(...)
'En er is niemand die zegt dat het een beter is dan het
ander'.
Pardon?
In november was er wel degelijk iemand die in het literaire
tijdschrift 'Bzzlletin' zei dat het een beter was dan het
andere.
Pfeijffer zelf!
Hij maakte bezwaar tegen de poëzie van 'gebeurende'
dichters, zoals Van Gogh en Peeters, die hun verstaanbarepoëzie
maximaal toesnijden op een publiek. Hij hield een hartstochtelijk
en mooi pleidooi voor ongewone, zelfs ontoegankelijke poëzie,
omdat het, aldus Pfeijffer, nou niet bepaald aan de poëzie
is om de dingen gewoon te zeggen. 'Complexe gedichten worden
geschreven omdat de werkelijkheid complex is.' Niks charme
en lichtvoetigheid. 'Verstaanbare poëzie is eenduidig,
eendimensionaal, recht-toe-recht-aan en plat', schreef de
dichter Pfeijffer.
Vanwaar nu eens dit lievige 'laat-duizend-bloemen-bloeien'-betoog
van de criticus Pfeijffer?
Misschien heeft het te maken met de dichtbundel van Zwagerman
die Pfeijffer recenseert. De titel van die bundel luidt:
Bekentenissen van een pseudomaan. Een pseudomaan
is, aldus Pfeijffer, 'iemand met een ziekelijke neiging
tot liegen'. Hier zit er even weinig anders op dan Pfeiffer
op zijn woord te geloven, want de Dikke van Dale
kent het woord pseudomaan niet.
Het lijkt erop dat de recensie van Pfeijffer een 'bekentenis
van een pseudomaan' op zich is.
Of het moet al zo zijn dat de opvattingen van Ilja Pfeijffer
(dichtend onder het pseudoniem Ilja Leonard Pfeijffer) pseudo-elastisch
(super-elastisch) zijn.
Het is evenmin uit te sluiten dat Pfeijffer zijn recensie
heeft geschreven terwijl hij tuurde door een pseudoscoop
(een samenstel van spiegels waarmee men de voorwerpen omgekeerd
ziet).
(Bram Hulzebos, Nieuwsblad van het Noorden, 31-5-2001)
ONSTERFELIJK
BELACHELIJK
Ik las Ilja Pfeijffers uitspraak over het huidige poëzieklimaat:
'Er is niemand die zegt dat het een beter is dan het ander'
(VN, 26-5-2001).
Onwillekeurig dacht ik terug aan zijn eens zo vurig verdedigde
stelling 'Onbegrijpelijke poëzie is altijd beter dan
makkelijke poëzie' (Bzzlletin, oktober 2000). Ook dacht
ik terug aan wat hij in het programma Nova (24-1-2001) zei:
'poëzie moet moeilijk en elitair zijn '. Nu plaatst
Pfeijffer de poëzie opeens in een 'pretpark'. En nu
beordeelt hij werk dat hij tot op enkele weken geleden verguisde
('vals, leugenachtig en plat') als 'charmant en lichtvoetig'.
Ilja Pfeijffer maakt met deze radicale ommezwaai zichzelf
onsterfelijk belachelijk. En met hem zijn Revisor-kornuiten
(!) Esther Jansma, Arie van den Berg en Tom van Deel. Die
hem in de afgelopen maanden zo enthousiast ondersteunden
in de aanval op dichters die de bevolking van dit taalgebied
voor poëzie willen enthousiasmeren. Ik wens Pfeijffer
c.s. veel plezier in de 'kermis waar niets moet en alles
kan'. En ik dank de redactie van Vrij Nederland, die de
terugkeer van de klucht binnen de Nederlandse poëzie
mogelijk gemaakt heeft.
(Bart FM Droog, Vrij Nederland, 16-6-2001)
HET KOMT NIET MEER GOED MET
ILJA
Het weekblad Vrij Nederland plaatste zaterdag een schrijven
van Bart FM Droog, waarin hij nog eens uithaalde richting
Ilja Pfeijffer, maar eigenlijk zijn de Groninger dichters
de (non)discussie over 'gemakkelijke' en 'moeilijke' poëzie
meer dan zat. De Epibreren Nieuwsmail van gisteren kwam
er dan ook niet meer op terug.
Maar Pfeijffer en De Dichters uit Epibreren zullen vermoedelijk
nooit vrienden worden. Het collectief legt het in de Nieuwsmail
van 5 juni nog één keer uit, naar aanleiding
van de inderdaad opmerkelijke omslag van Ilja. Toen nog
Ilja Leonard Pfeijffer geheten vond vorig jaar dat: onbegrijpelijke
poëzie beter is dan makkelijke poëzie (...), maar
zegt in Vrij Nederland (week 21) ineens dat: ''Niets moet
en alles mag'.
Bovendien schoot Epibreren in de wiek van een interview
van Remco Ekkers in de Poëziekrant (maart/april 2001).
Daarin komt de 'poëtenstrijd' in Nederland weer eens
aan de orde en wordt ondermeer beweerd dat 'de mensen
van Epibreren vinden dat de poëzie de straat op moet',
'wat tien jaar geleden de Maximalen al wilden', 'ze roepen
omdat ze meer macht willen', dat tv en kranten vragen
om begrijpelijker poëzie en: 'De mensen van Epibreren
doen een zwaktebod door te zeggen dat hun teksten niet meer
als teksten gezien moeten worden, maar als teksten plus
muziek'
De Dichters uit Epibreren - Bart FM Droog, Tjitse Hofman
en Jan Klug laten in de Epibreren Nieuwsmail van 5 juni
derhalve weten dat Pfeijffer te Epibreren bekend staat als
de man zonder standpunten, die 'maar wat roept, in de
hoop daarmee in de media te scoren. Zodra de ene publiciteitsgolf
is uitgeraasd, roept hij weer wat anders. Helaas roepen
velen hem na en maken zich met hem daarmee volstrekt ongeloofwaardig.'
Het collectief zegt bovendien dat in de poëzie niets
moet, te geloven in pluriformiteit en diversiteit en dat
er geen enkel verband is tussen de Maximalen en Epibreren:
'Zij waren een losvaste in de media gehypete gelegenheidscoalitie
die niet lang stand hield, om precies te zijn van 24 mei
1988 tot en met 29 september 1989. Wij zijn twee dichters
en een muzikant die sedert 1994 in een hechte groep opereren
om tot boeiende, gemeenschappelijke poëzievoordrachten
te komen'.
Epibreren vermoedt dat 'Esther Jansma, literair commissielid
bij uitstek, haar eigen machtsdenken op ons projecteert.
Het enige wat wij te Epireren ambiëren is het schrijven
van gedichten, het verwerven van voordrachten uit eigen
werk en het publiek te enthousiasmeren voor Nederlandstalige
poëzie, zowel binnen dit taalgebied als daarbuiten.
En, last but not least, ongesubsidieerd te kunnen leven
van ons werk.'
De vraag van het radio- en tv-volk is te Epibreren onbekend,
terwijl het zo mogelijk een nog groter raadsel is 'wie
van ons ooit gezegd heeft dat onze 'teksten niet meer als
teksten gezien moeten worden, maar als teksten plus muziek'
Simpelweg omdat we zoiets nooit zouden zeggen.'
Conclusie: 'Het begint nu toch wel op te vallen dat vrijwel
alle mensen die positief aan Pfeijffers essay refereren
net als Pfeijffer uit de kring rond het tijdschrift 'De
Revisor' stammen: ze zijn of waren of redacteur danwel medewerker
van/aan dit gesubsidieerde blad.' Niettemin blijft het
te Epibreren een groot vraagstuk ' waarom wij naast vele
andere, totaal verschillend schrijvende en totaal verschillend
voordragende dichters als doelwit moeten fungeren. We weten
wel dat we passen voor het maffe spel dat deze lieden spelen
in het onlangs door Pfeijffer als poëziepretpark gekenmerkte
contemporaine literaire klimaat.' Punt.
(Herman Sandman, Groninger Gezinsbode, 20-6-2001
EPILOOG
Te Epibreren is met verveling gereageerd
op Pfeijffers nieuwste geraaskal, een ditmaal 14,5 pagina's
tellend betoog in het marginale blad 'De Revisor', 2001/2.
In de inleiding wordt het aangeprezen als "Ilja Leonard
Pfeijffer rekent af met spontane poëzie, die goede
poëzie denkt te zijn bij de gratie van authentieke
emoties."
Het is het bekende verhaal: hij tovert wat begrippen bij
elkaar, plakt deze op een stel nietsvermoedende dichters
en misbruikt ze om zijn eigen poëzie te promoten. Uit
dat stuk, 'De mythe van het spontane meisje':
De bundels van Judith Herzberg, Rutger Kopland, Anna
Enquist, Esther Jansma en Willem Jan Otten staan vol simpele,
directe, vormeloze gedichten. (...) Maar ze hebben ongelijk.
De dichter dient te zijn zoals ik, de berekenende gluiperd
die er heel hard aan werkt om spontaan te lijken.- Ilja
Leonard Pfeijffer.
Deze 'berekenende gluiperd' zal de komende
jaren ongetwijfeld continueren met zijn gezwets dat hem
nu al tot risée van letterenland heeft gemaakt. Wat
ons te Epibreren betreft: het dossier Pfeijffer is gesloten.
De Dichters uit Epibreren, 23-6-2001
|