De Mythe van de Verstaanbaarheid
of
hoe Ilja Pfeijffer met twee tongen spreekt.

originele tekst
Bzzlletin, oktober 2000
  commentaar

In een interview met Elleke van Duin in de Avantgarde van mei 2000 zegt Ramsey Nasr het volgende: "Dichten is vooral geen elitair gedoe. Ik heb weliswaar op het gym gezeten, dus een goede opleiding gehad, maar gedichten schrijven is niet elitair. Ik wil ook helemaal niet bij de dichterselite horen; integendeel, ik wil dat mijn gedichten begrijpelijk zijn en dat iedereen ze leest. Maar er hangt nog altijd een soort waas omheen, kennelijk moet poëzie moeilijk zijn. Of de schrijvers dat verziekt hebben of dat het een soort mythe is, ik weet het niet. Tenminste, tot voor kort. Misschien dat het nu wat minder wordt."
Ilja Pfeijffer, Bzzlletin, oktober 2000

  I.L. Pfeijffer, april 2001: "Ramsey Nasr is begonnen met het roepen van dat de poëzie eenvoudiger zou moeten worden. Alles wat ik daar als antwoord op schreef is Nasr te verwijten en natuurlijk de redactie van 'Bzzlletin' die mij de opdracht gegeven had een artikel te schrijven dat inging op Nasrs beweringen."

Er is een nieuwe generatie dichters, die elkaar vindt rond de podia van Utrecht en Groningen, in tijdschriften als Rottend Staal, op groepsportretten in Avantgarde en HP De tijd en in de bloemlezing Sprong naar de sterren die Ruben van Gogh heeft samengesteld. Tot deze groep behoren verder bijvoorbeeld Bart FM Droog, Serge van Duijnhoven, Ingmar Heytze, Tjitse Hofman, Hagar Peeters, Tommy Wieringa, Arjan Witte en Olaf Zwetsloot. Zij onderscheiden zich van generatiegenoten als Erik Menkveld, René Puthaar, Victor Schiferli, Mustafa Stitou, André Verbart en Menno Wigman doordat zij zich nadrukkelijk distantiëren van de lyrische traditie van het avondland door aan te schurken tegen hiphop en Nederrap. En bijna allemaal hebben ze wel eens ergens zoiets gezegd als Ramsey Nasr. Het belangrijkste gemeenschappelijke kenmerk van deze nieuwe dichters is dat zij begrijpelijke poëzie schrijven. Ze spreken gewone-mensentaal en ze zijn er trots op. De oude en reactionaire dichters schrijven hermetisch, academisch of gewoon moeilijk. Dat is poëzie voor professoren, poëzierecensenten en Rudi van der Paardt. Het zijn de gedichten die in de tijd dat er nog literatuuronderwijs werd gegeven in de klas werden behandeld en die ervoor hebben gezorgd dat hele generaties scholieren voorgoed een grondige schurfthekel hebben gekregen aan de poëzie. Het is, kortom, elitaire poëzie, die het gemene volk willens en wetens van zich wil vervreemden omdat zij anders niet serieus genomen wordt. Dit is de grootste verdienste van de nieuwe dichters, vinden zij zelf, dat zij deze cirkel van heilige ondoordringbaarheid hebben doorbroken en de poëzie hebben teruggegeven aan normale, hippe mensen. "Kijk maar," zeggen ze, "poëzie is helemaal geen strafwerk en je hoeft er geen hoofdpijn van te krijgen. Wij doen heel gewoon. En dan kan poëzie best heel tof zijn. Lees maar, er staat gewoon wat er staat."
Ilja Pfeijffer, Bzzlletin, oktober 2000

  Hier verzuimt I.L. Pfeijffer de nietsvermoedende lezer op de hoogte te brengen van de aanwezigheid van zijn eigen verzen in de gemelde bloemlezing. Klik voor een overzicht van alle dichters in Sprong naar de sterren op de titel. Ook verzwijgt Pfeijffer hier zijn aanwezigheid op de foto in HP/De Tijd.

Of de gemelde dichters "'bijna allemaal zoiets gezegd hebben als Ramsey Nasr" is een stelling die in het luchtledige blijft hangen.

René Puthaar becommentarieerde in Vrij Nederland, 6 januari 2001, zijn indeling door Pfeijffer als volgt: "De genoemde dichters verwerp ik geenszins, en criteria als moeilijkheid of gemakkelijkheid acht ik irrelevant. Daarbij heb ik de indruk dat de poëzie van tegenwoordig weer zo vitaal is omdat dichters geen zelfbehoudende kampjes meer vormen maar op eigen kracht en wijze de strijd aangaan; niet met collega's maar wel bijvoorbeeld met de gemakzucht, de valse retoriek en het geleuter die de poëzie van oudsher omgeven."
Deze ontwikkeling heeft een oorzaak. Veel van de nieuwe dichters doorlopen een carrière die voor vorige generaties ongewoon was. Vroeger ging het zo. Je werd puber, was vervuld van minachting voor de kortzichtigheid van je ouders en haat jegens de kale koopman die je buurman was en die je onwikkeling als vrij denkend kunstenaar fnuikte door op de muren te bonzen als je piano speelde. Onbegrepen en overtuigd van het onbenul van deze wereld trok je je terug in je veste om Roland Holst te lezen en het duurde niet lang totdat je met hartenbloed verzen ging wrochten. Je stuurde er af en toe een op naar Maatstaf of De Gids en, hoewel je je oordeel over de geestelijke armoede van dit tijdsgewricht bevestigd zag, liet je je door de standaard afwijzingsbrieven niet ontmoedigen. En toen brak de dag aan van je kosmische triomf. Er werd een gedicht van je geplaatst in De Revisor. Vele jaren en afwijzingen later werden er wederom drie gedichten opgenomen in een belangrijk tijdschrift. En deze keer bleef het niet onopgemerkt. De Uitgever nam contact met je op. Je eerste bundel werd uitgegeven. Je was dichter.
Ilja Pfeijffer, Bzzlletin, oktober 2000


  Serge van Duijnhoven, op 25-11-2000 in open brief aan Pfeijffer: 'De mars naar kosmische triomf die je beschrijft, om aan te geven dat het 'vroeger' anders ging, is een misplaatst argument. Met alle respect voor de martelgang die een dichter eertijds moest doorstaan, maar dacht je echt dat het voor jonge dichters van nu makkelijker is dan vroeger om binnengelaten te worden in het paleis? De weg naar Parnassus wordt er voor nieuw talent alleen maar langer en lastiger op. Ik merk dat jonge schrijvers met dichtersambities uitgevers steeds moeilijker kunnen overtuigen van de noodzaak hun bundels uit te geven. De tijd van het 'ecriture de luxe' , toen de vlag werd uitgehangen in de straat als je in 'Maatstaf' debuteerde, is voorbij, maar dat is geen reden om je laatdunkend uit te laten over lieden die gelukkig nog genoeg koppigheid bezitten om hun literaire wil door te zetten - op een wijze die zij verkiezen of waartoe ze misschien wel zijn gedwongen.

Tegenwoordig gaat het anders. Veel van de nieuwe dichters waren al dichter voordat hun gedichten werden gepubliceerd. Hagar Peeters, Serge van Duijnhoven en Bart FM Droog droegen gedichten voor bij poetry-slams en op festivals als Crossing Border voordat er een gedicht van hen in druk was verschenen. Ruben van Gogh is begonnen als cabaretier en is zijn teksten pas later op papier gaan zetten. De poëzie van Olaf Zwetsloot vindt plaats op het podium tijdens optredens van zijn jazzband. Ramsey Nasr heeft grote successen geoogst met het theaterprogramma Geen lied, waarvan de tekst nu als zijn poëziedebuut is verschenen. Uitgeverij Vassalucci heeft haar redacteurs verboden literaire tijdschriften te lezen. Het echte talent vind je, volgens het officiële beleid van Vassalucci, niet op het kwaliteitspapier van Raster of Tirade, maar op de podia, waar jonge dichters vitale teksten rappen voor een heel nieuw poëziepubliek. In de inleiding van zijn bloemlezing Sprong naar de sterren vat Ruben van Gogh deze tendens onder de noemer ''gebeurende poëzie: gedichten die haast allemaal daadwerkelijk plaatsvinden, ergens ver weg van het papier.''
Ilja Pfeijffer, Bzzlletin, oktober 2000

  Weer Serge van Duijnhoven: "In het geval van Hagar heb je misschien gelijk, maar waarom anderen er aan de haren bijsleuren? Bart FM Droog publiceerde zijn eerste gedichten vele jaren voor hij zich tot podiumbeest ontpopte. Mijn poëziedebuut verscheen september 1993, na publicaties in oa. 'Dietsche Warande & Belfort' en 'MillenniuM'. Het duurde nog twee jaar voor ik regelmatig gevraagd werd voor optredens. Op een poetry-slam heb ik nog nooit opgetreden. Blijkbaar ben je niet op de hoogte van het werk van dichters die je bekritiseert, of je lijdt aan een selectief geheugen. Je bent dus ofwel onkundig in de taak van supervisor die je jezelf hebt opgelegd, ofwel een leugenaar. In beide gevallen haal je jezelf en je betoog grondig onderuit." (Rottend Staal Online, 25-11-2001)
Doordat de meeste nieuwe dichters geboren zijn op het podium, schrijven ze gedichten die maximaal zijn toegesneden op een luisterend publiek. En wat voor soort gedichten zijn dat? Verstaanbare gedichten. Want waar een lezer er zo lang over kan doen als hij wil om een hechte tekst te doorgronden, moet een publiek dat luistert het allemaal in één keer in het tempo van de voordracht kunnen snappen. "Geen verheven woorden meer, nu de gedichten zich tot gebeurtenissen verheffen," zegt Ruben van Gogh in de inleiding van zijn bloemlezing. "Met een soms bijna vanzelfsprekend gemak worden de gedichten opgetrokken uit heldere, klare taal."
Ilja Pfeijffer, Bzzlletin, oktober 2000


  Voor de goede orde: de volledige inleiding van Sprong naar de sterren kunt u hier lezen.
Het spreekt voor zich dat Van Gogh in die inleiding zíjn visie en interpretatie weergeeft - geheel voor eigen rekening.

De term 'verstaanbare gedichten', waar Pfeijffer later op terugkomt, is door hemzelf - hier links, gelanceerd.
Wat het beste werkt op het podium zijn gedichten die een origineel idee uitwerken, bij voorkeur met een verrassende clou, in verzorgde maar toegankelijke taal, met aandacht voor klank en ritme, maar verder zo dicht mogelijk bij de taal van alledag. Hagar Peeters is hier een meesteres in. Neem het gedicht 'De hoed' uit haar bundel Genoeg gedicht over de liefde vandaag:

De hoed is een omgekeerd
vangnet van gedachten
die via de oren
het hoofd ontglippen
en, daar zij warm zijn,
verstijgen.

De hoed heeft brede randen
die als uitspanning dienen
om de gedachten tegen te houden
opdat zij niet vervliegen.

God wordt zo kennis
van zonden onthouden,
in het hoofd alleen bedreven;
de wildste fantasieën
blijven achter in de vestibule.


Ilja Pfeijffer, Bzzlletin, oktober 2000

 

Het hele gedicht is een uitwerking van het charmante beeld dat in de eerste twee regels wordt geschilderd. Het luisterend publiek wordt met vaste hand langs een paar consequenties van dit beeld gevoerd, die uitlopen op de verrassende clou die ons het beeld voor ogen voert dat onder elke hoed in de garderobe de stoutste fantasieën woekeren. Tussen het beeld dat het uitgangspunt vormt en de clou vindt niets plaats wat de aandacht van het publiek zou kunnen afleiden: geen nieuw beeld als parallel voor het eerste, geen tweede thema als contrapunt en geen dubbelzinnigheid die de boel op losse schroeven zet. De taal is maximaal verstaanbaar, zelfs conventioneel, met een rustig uitgeformuleerde samengestelde zin in elk van de drie strofen. Er zijn geen gewaagde metaforen, vernieuwende woordcombinaties, ongebruikelijke woorden of verontrustende syntaxis. Alle energie is geïnvesteerd in de recht-toe-recht-aan uitwerking van het idee. Stoorzenders zijn geëlimineerd. Ik heb Hagar Peeters dit gedicht vaak met groot succes horen voordragen.

Ilja Pfeijffer, Bzzlletin, oktober 2000

  Excusez-moi, maar:

God wordt zo kennis
van zonden onthouden,
in het hoofd alleen bedreven;
de wildste fantasieën
blijven achter in de vestibule.

... is toch zeker multi-interpretabel.
Bart FM Droog, mei 2001
En zo hebben we een ouderwetse vernieuwing in de Nederlandse poëzie, met aan de ene kant de dinosaurussen van het doorwrochte, ondoorgrondelijke elitarisme en aan de andere kant de hippe nieuwe dichters die midden in het leven staan en spreken in de taal van de straat. Of, zoals Ingmar Heytze het niet zonder zelfspot uitdrukt in zijn gedicht 'Uitzicht van de allesvrezer':

Links ligt een Jurassic Park
van diep mystieke symboliek
en doorgeroeste hermetiek
met cryptofiele onderlagen,
brakke sloten koffiedik
dat stinkt. Geen ander leven hier
dan grachtengordel-fabeldieren
die elkaar ten grave dragen.

Rechts zie je de slangenkuil
van ruige shit op wrede beats:
de firma Scheet en Donderslag,
papaver in de longen, preekt
van rap & poetry van niets.

Ilja Pfeijffer, Bzzlletin, oktober 2000

  Juist uit het citeren van dit gedicht blijkt hoe grondig Pfeijffer de plank misslaat. Heytze refereert hierin mede aan de media-hype die de Arbeiderspers in de jaren 1997 en 1998 wist te creëren met de bundels Double Talk en Double Talk Too. Het gaat niet over een tegenstelling tussen voorstanders van ondoorgrondelijk elitarisme enerzijds en 'hippe dichters' anderzijds, het gaat over de verkopers van gebakken lucht, zoals die in een grachtengordel floreren.
Bart FM Droog, 24-5-2001
Het lijkt onmogelijk deze ontwikkeling in de Nederlandse poëzie niet met de grootste sympathie te verwelkomen. Want als je ertegen bent, ben je automatisch elitair en dat is misschien wel het ergste wat je kunt zijn. Bovendien lijken de nieuwe dichters principieel gelijk te hebben. Want wat heb je eraan als je gedichten schrijft die de mensen niet begrijpen? Als je een gedicht schrijft, dan doe je dat toch omdat je iets hebt mee te delen, althans dat mogen we hopen. En een mededeling die door de ander niet wordt begrepen, is een mislukte mededeling. Poëzie is communicatie en communicatie vindt plaats bij de gratie van verstaanbaarheid.
Ilja Pfeijffer, Bzzlletin, oktober 2000

   

Toch hebben ze ongelijk. Ik gun de gebeurende dichters hun podiumsuccessen, ik gun ze hoge oplagen en vele herdrukken, ik gun ze een goede gezondheid en een onbezorgde oude dag, laat daar geen misverstand over bestaan. Eigenlijk is het mij hier ook helemaal niet om hen te doen. Het gaat mij hier om een kwestie die het belang van hun poëzie zelfs nog overstijgt. De opvatting dat verstaanbare poëzie beter is dan moeilijke poëzie is een misvatting. Sterker nog, het is precies tegenovergesteld aan de waarheid. Onbegrijpelijke poëzie is altijd beter dan makkelijke poëzie. Ik zal uitleggen waarom.

Ilja Pfeijffer, Bzzlletin, oktober 2000

  "En er is niemand die zegt dat het een beter is dan het ander."
Ilja Pfeijffer, Vrij Nederland, 26-5-2001

I.
   
In de inleiding van zijn Schriftelijke cursus dichten schrijft Willem Wilmink het volgende: “Toen mijn jongste zoon nog klein was, zong hij graag met langspeelplaten mee. Een van zijn voorkeuren was een liedje van Hans Dorrestijn dat zo begint:

Soms zijn er kinderen op school, in de klas,
die niemand kent.
Of ze worden gepest en ’t is niet hun schuld.
Als jij er ook zo een bent:
heb dan geduld, kind, heb dan geduld.


Misschien is het later niet meer zo naar.
Misschien word je een zanger en je speelt goed gitaar
en je zingt in een lied
over verdriet
en heel de wereld luistert ernaar!

Maar de regel ‘Misschien word je zanger ...’ met maar liefst tien woorden in twaalf lettergrepen (‘je een’ wordt als één lettergreep gezongen), die regel was mijn zoon te moeilijk, dus hij maakte ervan: ‘Misschien word je een zanger en een speelgoedgitaar.’ Zo genoot hij van poëzie zonder zich ook maar het minst om de betekenis te bekommeren.”

Ilja Pfeijffer, Bzzlletin, oktober 2000

   

Dit vond ik vroeger de mooiste regels uit de Nederlandse poëzie:

de oude meepse barg ligt
nimmermeer in drab

Het zijn de beginverzen van het gedicht 'Aan Lesbia' van Lucebert. Hoe juist waren deze regels, hoe ontroerend en vooral ook zo waar. Als ik ongelukkig was, vermochten ze mij te troosten. Ik kon er mijn euforie mee verwoorden als iets een keer meezat. Ze verbeeldden tegelijk de ondergang van het avondland en het gevoel dat je hebt als je uit bad komt. Ik gebruikte de verzen als vloek, als toast, als vreugdekreet, als pick-up-line, als felicitatie op een verjaardagskaart en als uiting van medeleven in een condoléanceregister. En toen heb ik, op een kwade dag, het woordenboek gepakt om ‘meeps, bn’ en ‘barg, zn’ op te zoeken. Daar heb ik spijt van. Nu ik weet wat deze woorden betekenen hebben de verzen aan betekenis ingeboet. De toverspreuk doet het niet meer.

Ilja Pfeijffer, Bzzlletin, oktober 2000

   
De speelgoedgitaar bewijst dat het niet erg is als je een gedicht niet begrijpt. Integendeel. De meepse barg laat zien dat begrip het gedicht kan verpesten. Of, beter gezegd, dat lexikaal begrip het werkelijk begrip in de weg kan zitten. Dit brengt ons tot de kern van de zaak. Er zijn verschillende soorten van begrijpen. De tegenstelling tussen verstaanbare en ontoegankelijke poëzie impliceert geen tegenstelling tussen begrip en onbegrip, maar tussen het huis-tuin-en-keuken begrijpen van ons dagelijks leven en een andere vorm van begrijpen. Want je kunt bezwaarlijk beweren dat ik het gedicht van Lucebert niet begreep voordat ik meeps en barg had opgezocht. Ik begreep dondersgoed dat de verzen op mij en de hele wereld van toepassing waren. Alleen was dit geen begrip van het type waarvoor je punten scoort op een tentamen Nederlands, geen analytisch begrip dat zichzelf met rationele argumenten kan rechtvaardigen. Het was een vorm van synthetisch begrip: er is geen betekenis buiten de verzen, de betekenis valt samen met de verzen zelf; het is wat het is en het is logisch en goed.
Ilja Pfeijffer, Bzzlletin, oktober 2000

   
Verstaanbare poëzie kun je lezen zoals je de gebruiksaanwijzing voor een wasmachine leest. Zogenaamd ontoegankelijke poëzie wordt volledig verstaanbaar zodra je op een andere manier leert lezen. Je moet je laten meevoeren door de magische logica van taal, klank en ritme langs een pandemonium van beelden en emoties. Je moet afleren je zorgen te maken over de oplossing van het cryptogram. Het gedicht is taal, beeld en muziek; er is geen spraken van een betekenis die buiten het gedicht ligt en die er door de dichter op een sadistische manier in is verstopt. Gedichten lezen is een andere manier van denken. Je moet je analytische hoofd dat wil snappen hoe het zit afschroeven. Poëzie lezen is een vorm van vermoeden. Dat maakt poëzie ook zo spannend en waardevol. Zulke poëzie kan een mens veranderen. Een gedichtje dat je in één keer helemaal snapt, waarna je het volgende gedichtje kunt lezen, dat je ook weer in één keer kunt begrijpen, doet je niets omdat je doet wat je altijd al doet. Zulke hapklare poëzie is gewoon hetzelfde als zappen.
Ilja Pfeijffer, Bzzlletin, oktober 2000

 

Het verbaast mij niets dat Joost Zwagerman juist nu weer is gaan dichten.
Hij voelt zich als een vis in het water op deze kermis waar (vraag niet hoe
het kan, maar profiteer ervan!) niets moet en alles mag. Je ziet het aan
alles in zijn nieuwe bundel. Met aanstekelijk plezier rent hij heen en weer
door het poëziepretpark en wentelt hij zich buitelend in de overdaad van
attracties

Ilja Pfeijffer, Vrij Nederland, 26-5-2001


II.
   
Dit is de openingsstrofe uit mijn gedicht 'Het spel en de wolken'.

nu ben je ook een soort denker
want monden in donker geproefd betrekken de lucht
en blazen memorie aan en vermoeden
nu is kroniek meteen scenario
is kiezen balletje balletje en onderwijl wordt je zekere tred
uit je kontzak gelicht en je bent als bambi op het ijs
als rambo bij de russen

Ik weet uit ervaring dat veel lezers dit het schoolvoorbeeld vinden van duistere, ontoegankelijke, onbegrijpelijke poëzie. Volgens mij komt dat doordat ze niet hebben afgeleerd zich af te vragen waar het over gaat, een vraag die erop uit is het gedicht te reduceren tot een concrete situatie plus bijbehorende duidelijk benoembare emoties. Volgens mij wordt het gedicht zo simpel en helder als het maar kan zijn zodra je de taal en de beelden neemt voor wat ze zijn zonder je af te vragen hoe je het zou moeten interpreteren. En volgens mij is het een beter gedicht dan:

Het is een beetje bewolkt in mijn kop,
want ik heb in het donker een ander gezoend;
dat zet mij aan het denken:
over hoe dingen waren tot nu toe
en hoe ze zouden kunnen worden.
Wat moet ik doen? Evaluatie van het verleden
en plannen voor de toekomst
lopen door elkaar heen. Wie ik ook kies,
ik kies altijd de foute. Ik voel me onzeker;
ik sta wankelend in het leven
en ik wil dingen kapotmaken.



Ilja Pfeijffer, Bzzlletin, oktober 2000

  "En er is niemand die zegt dat het een beter is dan het ander."
Ilja Pfeijffer, Vrij Nederland, 26-5-2001

Waarom is dit slechter dan de originele versie? Doordat het explicieter is, is het armer. ‘Bambi op het ijs’ en ‘rambo bij de russen’ suggereren meer dan onvastheid en agressie. De beelden roepen een hele reeks associaties op: verweesdheid en verlangen naar geborgenheid in een wereld die een sprookje is, versus heroïsch isolement in een wereld die vuil en vijandig is; de ongerepte kindertijd toen je ouders je nog meenamen naar de bioscoop en alles goed was, versus puberteit die het avontuur verheerlijkt en haar ouders verguist; en ga zo maar door. Plus dat je kunt zien aan welke rolmodellen ik mij als Denker spiegel. Plus dat ‘Bambi’ en ‘Rambo’ een beetje hetzelfde klinken. Plus dat het grappig is om deze toch zo verschillende helden met elkaar geassocieerd te zien. Wat voor deze afzonderlijke beelden geldt, geldt ook voor de strofe als geheel. Want terwijl de lezer van het expliciete gedicht geen andere keuze heeft dan het gedicht op te vatten als een reflectie op vreemdgaan met een meisje dat leuker is dan goed zou zijn voor het geestelijk evenwicht van de dichter, heeft de lezer van de originele versie de vrijheid om de samenhang van beelden en emoties op een minder definitief vastgelegde situatie te betrekken. Hij zou misschien zelfs kunnen denken dat het gedicht over hem gaat.

Ilja Pfeijffer, Bzzlletin, oktober 2000

   
Bovendien is een expliciet gedicht, anders dan vaak wordt gedacht, minder concreet dan een zogenaamd moeilijk gedicht. Het expliciete gedicht zegt gewoon hoe de dingen ervoor staan. Maar dat is niet de taak van de poëzie, om dingen gewoon te zeggen. Als je dat wilt, kun je net zo goed proza schrijven. Je moet de dingen concreet maken door ze te laten zien, voelen, ruiken en proeven. ‘Je bent als bambi op het ijs’ is concreter dan ‘ik sta wankelend in het leven’ omdat je Bambi met pootjes in alle windrichtingen plat op zijn buik ziet vallen terwijl er een irritant konijn langs de kant zich rot staat te lachen omdat dat klunzige hertebeest ongewild de meest virtuoze capriolen uithaalt om weer op de been te komen. ‘Wie ik ook kies, / is kies altijd de foute’ is een begrijpelijke maar abstracte mededeling. ‘(Nu) is kiezen balletje balletje’ deelt de emotie niet mee, maar voert haar voor ogen. Je ziet de situatie glashelder voor je: het balletje ligt per definitie onder de andere beker dan die je aanwijst. Je kunt het spel niet winnen.    
Zogenaamd verstaanbare poëzie onderscheidt zich van zogenaamd onbegrijpelijke poëzie doordat zij de boodschap explicieter en abstracter maakt. Waar de zogenaamd moeilijke poëzie erop uit is gedachten en gevoelens aan de lezer over te brengen door ze in hun onbewerkte, ruwe vorm in al hun complexiteit voelbaar te maken, daar is de dichter van begrijpelijke poëzie gedwongen deze gedachten en emoties te abstraheren en te reduceren tot een mededeling omwille van de verstaanbaarheid. Op zich mag een mens dat best doen, bijvoorbeeld aan de telefoon met je beste vriendin of in een brief aan de inspecteur der directe belastingen, maar niet in de poëzie.   "Deze [poëzie-]kermis waar (vraag niet hoe
het kan, maar profiteer ervan!) niets moet en alles mag."
Ilja Pfeijffer, Vrij Nederland, 26-5-2001
Tenslotte vertoont een expliciet gedicht, anders dan vaak wordt gedacht, minder samenhang dan een zogenaamd moeilijk gedicht. De originele versie is logischer dan de expliciete, omdat de beelden anders dan de kale mededelingen op een bijna organische manier uit elkaar voortkomen. De betrokken lucht bereidt het ‘blazen’ voor. De twee films zijn geen verrassing na ‘scenario’. Als je balletje balletje speelt, hoef je niet verbaasd te zijn dat er iets uit je kontzak wordt gelicht. Dat vrouwen wolken worden en de lucht betrekken en dat je een spel speelt dat je altijd verliest verschaft samenhang aan de rest van het gedicht, die hier niet is geciteerd. Ook op het niveau van de klanken vindt je deze organische samenhang, bijvoorbeeld met de peinzende m-consonanten in combinatie met de donkere o en oe-klanken in de tweede en derde regel. Het zogenaamd ontoegankelijke gedicht wordt volledig logisch en verstaanbaar zodra je het op een andere manier leest dan een beleidsstuk. Je moet je geen zorgen maken over een eventuele betekenis die buiten het gedicht ligt, maar begrijpen hoe de afzonderlijke beelden en klanken onontkoombaar op elkaar volgen.    

III.
   
Het is niet zo dat moeilijke dichters moeilijk doen omdat ze dat wel interessant vinden, omdat ze denken dat het zo hoort of omdat ze de lezer willen kwellen. Complexe gedichten worden geschreven omdat de werkelijkheid complex is. Verstaanbare poëzie is eenduidig, eendimensionaal, recht-toe-recht-aan en plat. Zij vertoont de drang tot simplificeren omwille van de duidelijkheid. Daarom is zulke verstaanbare poëzie vals en leugenachtig. Want mensen denken nooit één rechtomlijnd ding tegelijk. Mensen denken honderd hele en halve gedachten, gevoelens, angsten, grappen, verwonderingen en herinneringen tegelijk. Ik wil die complexiteit niet reduceren door er één enkel aspect uit te lichten en afzonderlijk te behandelen. Ik wil een opname maken van de totale symfonie van verwarring in je hoofd. Ik wil de inelkaargewikkeldheid van alle dingen vangen in taal. Daarom is het belangrijk zoveel mogelijk dingen tegelijk te zeggen.   Pfeijffer verkondigt de stelling dat onbegrijpelijke poëzie altijd beter is dan gemakkelijke, omdat verstaanbaarheid eendimensionaliteit veronderstelt. Dat is onzin. De poëzie van Sappho, Villon, J.C. Bloem en e.e. cummings is volkomen verstaanbaar en zou een luisterend publiek probleemloos kunnen boeien, maar dat betekent geenszins dat ze bij eerste lezing direct haar geheimen prijsgeeft. Eenvoud is niet hetzelfde als een gebrek aan diepgang. Omgekeerd zijn er genoeg onbegrijpelijke gedichten die niet, zoals Pfeijffer hoopt, door hun meerduidigheid de complexiteit van ons gedachteleven oproepen, maar gewoon slecht en onzinnig zijn. (...) Waar het om gaat, is of de gedichten, eenvoudig of moeilijk, na lezing en herlezing hun kracht behouden. Is dat niet het geval, dan hebben we te maken met slechte poëzie.
Piet Gerbrandy, Groene Amsterdammer, 27-1-2001
Mijn beste regels vind ik vaak de regels die op zo’n manier meerduidig zijn dat tegengestelde mededelingen die beide tegelijk waar zijn ook tegelijkertijd worden gezegd. Mijn gedicht ‘Sneeuw’ gaat over een abortus. De ik-figuur presenteert zich als een dichter die meer waarde hecht aan de onsterfelijkheid van zijn naam dan aan nageslacht:


het pregnante volrijm van wieg tot wieg
die pathetische peripetie van dat je pappa bent
leek mij altijd voor de leven latende lozen
niet voor de betekenaar die zwart op wit nalaat
bloem en bij verdicht tot hoger honing
die raadselige rozen rookt om zin te zuigen
geen rozig vlees laat zogen voor zijn naam
maar zijn naam zal schrijven tussen de namen
wie heeft een naam te baren moet kuku
op pamperpappa’s poepen

Wie er zo over denkt kan natuurlijk geen boreling velen. Maar de kortstondige zwangerschap en de abortus laten de ik-figuur niet geheel onberoerd. Het gedicht eindigt met deze regels:

maar ik lees nu vaker
sneeuwgedichten van het sneeuwt
wij zijn gestorven het sneeuwt tussen de korven
ik dien bezield door waan van zin ontzieling te lijf
en gedachten liggen dood in onbeschreven wit

   
‘Ik dien bezield door waan van zin ontzieling te lijf’ is een ergerniswekkend ontoegankelijk vers. Het is ontoegankelijk omdat het meerduidig is. De reden waarom het een van mijn beste regels is, is dat het vers in al zijn meerduidigheid recht doet aan de complexiteit van tegenstrijdige gevoelens die onderwerp vormt van het gedicht. ‘Bezield door waan van zin’ betekent ‘ik verkeer in de waan dat ik bezig ben met iets zinvols’, zoals bijvoorbeeld met het schrijven van zinnen. En tegelijk klinkt ‘waanzin’ mee, waardoor de ik-figuur duidelijk maakt dat hij dergelijke activiteiten misschien niet zo zinvol vindt als hij soms wil denken. ‘Ik dien’ betekent zowel ‘ik wijd mij aan’ als ‘ik moet’ (zoals in: ‘dat dient u te weten’). ‘Te lijf’ betekent zowel ‘in het lichaam’ als ‘een gevecht aangaan met’ (zoals in: ‘zij ging haar buurman met een slagersmes te lijf’). Je kunt ‘te lijf’ interpreteren als een attributieve bepaling bij ‘ontzieling’ (‘dood in het lichaam’), maar ook als een adverbiale bepaling bij ‘ik dien’ (‘ik moet een gevecht aangaan’). ‘Ontzieling’ zou normaal gesproken ‘dood’ betekenen, maar de context geeft aanleiding om het ook te interpreteren als het antoniem van ‘bezieling’: als de zielloosheid die de leven latende lozen kenmerkt en die in contrast staat met de poëtische bevlogenheid van de ik-figuur. Het vers als geheel betekent dus zowel ‘omdat ik de waan koester dat ik met iets zinvols bezig ben, zoals het schrijven van zinnen, kan ik niet anders dan een gevecht aangaan met de slappe, zielloze burgerlijkheid die ik om mij heen zie’ als ‘mijn waan dat ik met iets zinvols bezig ben, is waanzin en maakt mij tot een dienaar van dood in een lichaam’. Het vers is tegelijkertijd een formulering van de hautaine uitzonderingspositie die de ik-figuur voor zichzelf claimt om de abortus te rechtvaardigen en een reflectie op de onhoudbaarheid en morele verwerpelijkheid van deze positie. In het echte leven spoken beide gedachten tegelijkertijd door je hoofd als nauwelijks van elkaar te onderscheiden keerzijden van dezelfde medaille. Daarom is een vers dat beide gedachten tegelijkertijd uitdrukt een goed vers, dat eerlijk is en waar.    
Dichters als ik doen niet moeilijk omwille van het moeilijk doen, maar met een reden. Complexiteit is een vorm van compromisloos zijn, in die zin dat je in taal de dingen met elkaar verweeft zoals ze nu eenmaal met elkaar verweven zijn in je hoofd, zonder dat je alles uiteen gaat rafelen omdat je bang bent dat een eventuele lezer het anders niet zou begrijpen. Dat ik vaak niet graag dicht bij gewone spreektaal blijf heeft alles te maken met mijn streven om de inelkaargewikkeldheid van alles zonder enig compromis in taal te vangen.    
IV.    
Afgezien van het feit dat onalledaags taalgebruik geen doel op zich is, maar bepaalde poëtische doelstellingen dient, moet het ook altijd een doel op zich zijn. Dit inzicht is al bijna tweeduizend jaar oud. We hebben een anoniem traktaat uit de eerste eeuw na Christus, geschreven in het Grieks, dat bekend staat onder de titel Perì hupsoûs. De auteur wordt in de wandelgangen Longinus genoemd. Hij onderzoekt ‘het sublieme’ in de literatuur: het ‘je ne sais quoi’ dat waarlijk grote literatuur zo groot maakt. Inhoud en compositie zijn niet zo belangrijk: de grandeur van de auteur blijkt uit een enkele zin of uit een enkele passage die de lezer treft als een bliksemflits. Hieraan en nergens anders aan hebben de grootste dichters en schrijvers hun roem en onsterfelijkheid te danken. Het enige wat telt is stijl. Wat is goede stijl? Stijl die overweldigt:

“Misschien is het wel onvermijdelijk dat kleine en middelmatige talenten doorgaans geen fouten maken en op veilig terrein blijven, eenvoudigweg omdat ze nooit risico’s nemen en niet mikken op het hoogste, terwijl grootheid gevaar loopt, juist door de grootheid zelf (...).

Het is de natuur die ervoor zorgt dat onze bewondering niet uitgaat naar de kleine stromen, helder en nuttig als ze zijn, maar naar de Nijl, de Donau of de Rijn, en nog veel meer naar de Oceaan. Het vlammetje dat wij zelf laten branden kan zijn licht nog zo helder bewaren, het maakt minder indruk dan de vuren aan de hemel die vaak verduisterd worden, en het is in onze ogen lang niet zo ontzagwekkend als de kraters van de Etna, die bij een uitbarsting stenen en hele rotsblokken uit de diepte omhoog slingeren en rivieren laten stromen van dat eigenmachtig onderaardse vuur. Bij al dit soort dingen stellen we vast dat het nuttige en noodzakelijke gemakkelijk bereikbaar is, maar dat alleen het uitzonderlijke onze bewondering wekt” (Longinus, Het sublieme, §§ 33, 35, vertaling Michiel Op de Coul).

   

De beste dichters nemen risico’s. Goed schrijven is gevaarlijk. Het sublieme overweldigt, zoals de Nijl, de Oceaan of de rokende kraters van de Etna. Het sublieme is niet alledaags. Wat gewoontjes is zal nimmer overweldigen. Dus zo moet je schrijven: onalledaags. Het is een groot misverstand dat een schrijver zich niet moet aanstellen en dat hij gewone-mensentaal moet bezigen. Wil je de lezer ontroeren, dan moet elke alinea, elke zin, elk woord dat je schrijft bijzonder zijn. Maar wie in zijn stijl en woordkeuze de platgetreden paden mijdt, loopt de kans in een afgrond te storten. Longinus vindt dit het keurmerk van waarlijk grote schrijvers: dat zij in hun zucht naar avontuur niet bang zijn af en toe jammerlijk te falen.

Ilja Pfeijffer, Bzzlletin, oktober 2000

  "Deze [poëzie-]kermis waar (vraag niet hoe
het kan, maar profiteer ervan!) niets moet en alles mag."
Ilja Pfeijffer, Vrij Nederland, 26-5-2001
De klare taal die de verstaanbare dichters bezigen is oninteressante taal, omdat het de taal is die we de hele dag al om ons heen horen leuteren. De verstaanbare dichters hopen wel dat ze hip, verguisd en experimenteel zijn, maar in feite mijden ze elk risico door gewoontjes en alledaags te kwebbelen. Wie gevaarlijk wil dichten, moet als een profeet orakels balken in de taal van engelen. Dan gaat het rondzingen.    
Dit brengt ons op misschien wel het allerbelangrijkste bezwaar tegen de roep om verstaanbaarheid. Dit programma wil poëzie ontdoen van spel, experiment, risico en gevaar, kortom van alles wat poëzie eigen is. Ik eis onweerstaanbaar bizarre poëzie. Poëzie die wil chicaneren en vernieuwen. Poëzie waarin woord voor woord de taal zelve wordt afgebroken, omgekeerd, gekaakt en gezouten en tot een ongehoorde vernieuwende symfonie wordt samengeklonken, in nieuwe onbedachte vormen. Ik wil dat voor elk gedicht de taal opnieuw wordt uitgevonden. Ik wil dat de lezer voor elk gedicht opnieuw moet leren lezen. Gewone spreektaal is er al genoeg.

Ilja Pfeijffer, Bzzlletin, oktober 2000

  Serge van Duijnhoven, 23-5-2001: "Enige weken geleden peilde ik hoe serieus Pfeijffer nu precies was met zijn pleidooi in Bzzlletin voor 'gevaarlijke poezie'. Ik deed een voorstel voor een magazine voor gevaarlijke, subversieve letteren. Het feit dat ik nooit ook maar enig antwoord heb mogen ontvangen (negatief noch positief) zegt volgens mij genoeg."
Pfeijffer eindigt zijn betoog met het gedicht Vuurvogel, bestaande uit ongeveer drie bladzijden gezwollen taal.