'Theo van Gogh liet zich inspireren door W.F. Hermans, een
van de aartsvaderen van de Nederlandse polemiek - vol agressie
en overdrijving, en maar ten dele gemeend. Maar voor een tegenstander
die de regels van het literaire spel niet kent, is het altijd
menens', schreef Arnold Heumakers vorige week in NRC Handelsblad.
Het betoog van Heumakers komt erop neer dat veel schrijvers
zich niet beseffen dat een romanpersonage iets anders is dan
iemand die in de openbaarheid zijn mening geeft. In een roman
weet je nooit of de schrijver het eens is met wat zijn personages
zeggen. Dat hoort ook zo. Maar het wordt verwarrend als de
schrijver verwacht dat als hij iets maatschappelijks te berde
brengt zijn toehoorders zich ook zullen afvagen of hij het
meent of niet.
Kortom: je kunt in het openbare debat helaas niet meer verwachten
dat je stijlmiddelen worden herkend. Pas als er echt iets
ergs gebeurt, zeggen we: 'Ho, ho, zo bedoelde hij het niet.
Hij wilde alleen iets in gang zetten.' Heumakers verwoordde
het aldus: 'Met de dood van Van Gogh is de literaire frivoliteit
hardhandig aan haar plaats herinnerd.'
Maar de schrijver is nou eenmaal een mediafiguur geworden.
De waan van de dag regeert. De schrijver mag op radio, tv
en in kranten wel spreken over zijn of haar nieuwe boek, maar
liever nog hoort men de schrijver zich uitspreken over maatschappelijke
kwesties. Sommige schrijvers zijn meer bezig met maatschappelijke
kwesties dan met hun eigen werk. Dat levert tenslotte publiciteit
op.
Gelukkig was men in de glorietijd van Reve nog in staat uiteindelijk
de literaire frivoliteit te herkennen. Zelfs al betrof het
een goddelijke ezel die drie keer achter elkaar langdurig
door hem in zijn Geheime Opening werd bezeten. Je zou kunnen
zeggen dat de literaire frivoliteit nog niet gedevalueerd
was door een overdosis aan ridders van het vrije woord.
Maar de literaire hooligan is inmiddels een favoriete figuur
in de media. Onlangs buitelden de schrijvers na de moord op
Theo van Gogh nog over elkaar heen om hun mening te geven.
'Geitenneukers, geitenneukers, geitenneukers!', riep ridder
Theodor Holman uitdagend in de camera's.
Die agressie is niet alleen het maatschappelijke debat binnengeslopen,
maar ook het literaire debat. De verschijning van een nieuwe
literaire roman zet het land allang niet meer op zijn kop.
Maar de persoonlijke mening van de schrijver doet dat wel.
Het is namelijk al een tijdje oorlog in de letteren. Polemiek
is vermaak.
Zo wordt er binnenkort weer een Dichter des Vaderlands gekozen.
Heibel in de tent. De organisatie schuift schaamteloos eigen
favorieten naar voren. Dat brengt sommige dichters er weer
toe om schaamteloos campagne voor zichzelf te voeren. Sommige
dichters stemmen het liefst honderden keren op zichzelf. En
een ander mag het zeker niet worden. Liever helemaal niemand
dan dat het die ander wordt. Over poëzie gaat het allang
niet meer.
Schrijf je daarentegen een verkiezing van dode dichters uit,
zoals ik dit jaar samen met het poëziedagblad Rottend
Staal Online deed, dan levert dat slechts een handjevol stemmen
op. Is een dichter dood, dan wordt zijn werk blijkbaar snel
vergeten. Dode dichters eindigen in een mum van tijd op de
schroothoop der geschiedenis. Met dooie dichters valt geen
polemiek te bedrijven.
De literatuur stelt zichzelf in een kwaad daglicht. Hoeveel
schrijvers zeggen geen nare dingen dingen over andere schrijvers?
Op tal van websites, vooral op de zogenaamde web-logs, hebben
schelden en op de man spelen een hoge vlucht genomen. Soms
zelfs anoniem.
De literatuur heeft veel van haar aantrekkingskracht verloren.
In menig onderzoek wordt aangetoond dat steeds minder mensen
literatuur lezen. De verkiezing van de grootste Nederlander
bracht aan het licht dat zelfs de grootste schrijvers met
stip zijn gezakt in ons collectieve bewustzijn.
Een schrijver zal over de vileine mening van een andere schrijver
misschien zijn schouders optrekken. Hij herkent de stijlmiddelen.
Maar hoe zit het met de lezers? Waarom zouden ze willen weten
welke schrijver welke andere schrijver niet kan luchten of
zien?
Zolang Nederlandse schrijvers elkaar het kippenhok van de
Nederlandse literatuur uit blijven vechten, krijgt het supermarktproza
ruim baan. De liefhebbers zullen natuurlijk nooit afhaken
maar voor het grote publiek heeft de serieuze Nederlandse
literatuur iets ongezelligs gekregen. Literaire tijdschriften,
hoe sympathiek ook, voeren een achterhoedegevecht. Vooral
als ze geen gebruik maken van het internet. Ze hebben ook
vaak van die steile namen. Al klinkt Tirade wel toepasselijk.
De schrijver of schrijfster van serieuze literatuur is vaak
een zuurpruim. En op zijn best een nar in het publieke debat.
Het wachten is op mensen die voor het voetlicht van de grote
media de massa weer enthousiast kunnen maken voor de literatuur
zelf.
De publieke oneliner staat op gespannen voet met de complexiteit
van de roman en het gedicht. Dus als je als schrijver een
scherpe mening hebt, probeer het eens met literatuur. En voer
daarin bijvoorbeeld een goddelijke ezel op. Een ezel die alle
andere ezels overbodig maakt. Of een geit.
Arnold Jansen op de Haar sprak dit Pamflet afgelopen zondag
in Nijmegen uit tijdens de opening van Literatuurfestival
De Wintertuin.
© Arnold
Jansen op de Haar. eerder gepubliceerd in dagblad
de Gelderlander, 23-11-2004
|