Noordwijk, 12 april 1942 - Amsterdam,
1 juni 2002
laatste update 7 november 2013: deze pagina is vanaf 2007 niet meer bijgewerkt;
zie de Nederlandse Poëzie Encyclopedie voor meer over Leo van der Zalm:
http://www.nederlandsepoezie.org/dichters/z/zalm.html
Leo van der Zalm publiceerde twee dichtbundels en een
kloeke roman. Hij brak nooit door naar een publiek van
enige omvang. Zijn markante verschijning luisterde sinds
mensenheugenis de omgeving van de Amsterdamse Nieuwmarkt
op. Voor F. Starik was zijn aangekondigde verdwijnen aanleiding
zich in een persoonlijke terugblik in leven en werk te
verdiepen van een hardnekkige marginaal. Dit stuk werd
in het kerstnummer van Z-magazine, de daklozenkrant van
Amsterdam, geplaatst. EEN HARDNEKKIG MARGINAAL Ik ontmoette Leo van der Zalm begin jaren tachtig. Wie in die tijd naar Amsterdam kwam en het verlangen koesterde om een dichter te zijn, kwam in die dagen Leo van der Zalm vanzelf en onvermijdelijk tegen. Naast een gesloten, bloedeloos academisch circuit bloeide een alternatieve stroming, die ook werkelijk alternatief was, die overduidelijk haar wortels in de jaren zestig had. Zo ook Leo van der Zalm. Zijn forse verschijning werd bepaald door een grote, mottige baard. Hij ging dikwijls gehuld in een soort van tapijten, en zijn hoofd werd bekroond met een Indiaas kalotje, dat hij van een van zijn vele reizen meebracht, want men reisde nogal, in die dagen, bij voorkeur naar India. Van der Zalm verscheen als wie hij geworden was: een ouwe hippie. Voor ons, de jonge dichters van toen, had die beweging haar aantrekkingskracht verloren, maar we werden in ieder geval ergens welkom geheten. Op festivals, in alternatieve cafés en kraakpanden, jongerencentra, alles gekruid met de verschrikkelijke stank van verschaald bier en zelfgekweekte wiet. Het was geloof ik in de Snelbinder, een inmiddels verdwenen discotheek. Ik had gehoord dat er een dichtersavond zou wezen. Mijn aandacht was gericht op de grote, dikke man die de baas van het spul scheen te zijn, enkele vriendelijke 'karigdichten' in zijn baard mompelde en verder stoïcijns aan de bar zat en zwijgend zijn bieren dronk en dunne sjekkies helemaal tot het eind oprookte. Ik sprak hem aan. Leo van der Zalm leidde in de Moor een driewekelijkse bijeenkomst van dichters, en daar ontmoetten we elkaar: Pieter Boskma, Carla Bogaards, Pamela Koevoets, Paul van der Steen, Diana Ozon, Christiaan Kannstadt, Willem Woelwater. We probeerden er nieuwe gedichten uit, werden in contact gebracht met uitgever In de Knipscheer, die glimlachend vage toezeggingen deed over de debuutbundels, die in de loop der jaren wel degelijk verschenen. We vlogen uit. Van der Zalm bleef ik tegenkomen. Hij was betrokken bij de One World Poetry festivals, die vanaf de jaren zeventig jaarlijks in de Melkweg werden gehouden, een meerdaags poëziefestival dat de Amerikaanse beatgeneratie met helden als Allen Ginsberg, William Burroughs en in hun gevolg een onafzienbare stoet performers en alternatieve dichters naar Amsterdam haalde. Wat nu Crossing Border heet begon daar en toen. Benn Posset, de man met de boodschappentassen onder de ogen, inmiddels overleden, was de grote man achter One World Poetry. Hij hield kantoor op de Nieuwmarkt, in het het toen gekraakte Flesseman, inmiddels een bejaardenhuis geworden. Harry Hoogstraten bracht zijn contacten van over de hele wereld mee, Aat Veldhoen had er zijn atelier. En Leo van der Zalm verzorgde het open podium in de bovenzaal van de Melkweg. Op zijn introductie organiseerden we van daar uit de tours met H.J. van de BijL, een gezelschap strakke jonge dichters, dat al in de richting kwam van wat later Maximaal is gaan heten. Leo van der Zalm zelf mocht niet meedoen. Hij was ons te ouderwetsch, te zacht, te bescheiden. Leo van der Zalm werd in 1942 geboren als de zoon van
een bollenboer die later een hotel in Noordwijk begon
en verruilde zijn werk in het hotel van zijn moeder in
1964 voor een studie Nederlands in Amsterdam. Een studie
die hij drie jaar later stilzette. Hij kocht zijn vijfentwintig
meter lange motorschip in Antwerpen en meerde af aan de
Oude Schans. Het schip, bont opgeverfd met psychedelische
patronen, behoorde jarenlang tot de meest gefotografeerde
plekken van de verzamelde rondvaartbotenindustrie. Zijn karigdichten lijken op haiku's. Zijn aandacht gaat
uit naar het kleine, wriemelende, de schamele stadsnatuur
van vliegen, spinnen, en de plas van de dichter tegen
de boom 'om de boom voor de herfst te behoeden'. De ludieke jaren zestig Leo kwam in contact met kunstenaars als Theo Kley en
Herman
Ysebaert. Het 'eksooties kietsj konservatoriejum'
, dat was opgezet vanuit de gedachte dat iedereen muziek
kon maken, deelde plastic fluitjes uit en organiseerde
een alternatieve opening van de IJtunnel, Ysebaert hield
zich bezig met het Surrealistisch kollektief. Uit die
tijd moet het enige beeldje dat ik ooit van Leo heb gezien
dateren. Een klein lullig geboetseerd varkentje, dat uit
het lood staat, dragend de titel varken met zijwind.
Theo Kley bracht hem in contact met de tandarts-kunstenaar
Max Reneman, die een monument voor de gevallen vlinders
wilde oprichten, daaruit kwam weer de Insektensekte voort.
Het Deskundologisch Laboratorium deed ludieke opgravingen
naar het verleden in de buurt van de Nieuwmarkt en op
het oude Waterlooplein. In 1973 pakt van der Zalm zijn studie weer op. De kamertjes
in zijn schip worden een voor een weer afgebroken. Hij
zal uiteindelijk afstuderen op een scriptie over visies
op zwervers en armenzorg in de eerste helft van de zeventiende
eeuw. De zwervers, die Leo op grond van zijn verschijning
dikwijls als een der hunnen zien, liggen de dichter na
aan het hart. De laatste jaren zag ik hem stiller worden, de ouwe Leo.
De schimmelige geur die altijd al in zijn boot hing, leek
hem intensiever te vergezellen, het resterend aantal tanden
nam met de jaren af, en de aanhoudende bierconsumptie
eiste zijn tol. De onbekommerde hippie van weleer was
erg oud aan het worden. Hij mompelde een groet in zijn
baard, verschoof zijn petje op zijn hoofd en floot nog
eens een ombestemde melodie van tussen zijn lippen, waar,
zoals je bij sommige oude honden ziet, een nieuw gebit
uit leek te groeien. Hij klaagde over zijn uitgever. Want
er was altijd wel een boek klaar, dat op uitgave lag te
wachten. De werkelijkheid. In november zoek ik hem op, Leo zit
in een stoel voor zijn bed in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis.
Ze hebben zijn onafscheidelijke petje afgenomen. Je gaat
natuurlijk niet wekenlang in coma liggen met een petje
op. Ook zijn baard is afgeschoren, zijn haren kortgeknipt.
De laatste tand is uitgetrokken en verwisseld voor een
bruinig (tweedehands?) kunstgebit. Toch blikt hij opmerkelijk
helder uit zijn ogen, na twee maanden ziekenhuis, want
alcohol wordt niet van overheidswege door een infuus verstrekt.
Zijn spraak is grotendeels teruggekeerd, de hersens werken
weer, al zijn er nog de momenten dat alles even wegvalt. © F.
Starik, juni 2002 Bedek je huid: de bomen hebben Demp je stem: de minste fluistering Beweeg je niet: stof stuift overal Maar waak: want als je slaapt © Leo van der Zalm WEG MET DE INKT Niet het papier, dat zojuist is beschreven © Leo van der Zalm Ganges is niet vol Zalm. Tóch is Ganges Zalm niet vreemd. Ganges zet geen net voor Zalm. Ganges laat Zalm gaan. Ganges en Zalm zijn één. Ze zijn. Ze is. Overal. Altijd. En Amstel Toen noordwesten wind Zalmdrijvers en netten. Ze zijn niet meer. Al wat blijft Eén en vrijuit © Bart Brey, 2002 alweer zo'n internetpagina uit Epibreren |