In Memoriam Leo van der Zalm 

  Noordwijk, 12 april 1942 - Amsterdam, 1 juni 2002

      laatste update 7 november 2013: deze pagina is vanaf 2007 niet meer bijgewerkt;
     zie de Nederlandse Poëzie Encyclopedie voor meer over Leo van der Zalm:
     http://www.nederlandsepoezie.org/dichters/z/zalm.html


In Memoriam Leo van der Zalm F. Starik
Twee gedichten Leo van der Zalm
'Kuit', uitvaartgedicht voor Leo Bart Brey


IN MEMORIAM LEO VAN DER ZALM


Leo van der Zalm, © F. Starik, 1987

Leo van der Zalm publiceerde twee dichtbundels en een kloeke roman. Hij brak nooit door naar een publiek van enige omvang. Zijn markante verschijning luisterde sinds mensenheugenis de omgeving van de Amsterdamse Nieuwmarkt op.
In september werd van der Zalm getroffen door hersenvliesontsteking, de gevreesde meningitis. Ruim een week lag hij in coma op de intensive care.
Nog maandenlang leek hij langzaam op de terugweg, het leven in.
Hij sleet zijn laatste dagen in het Dr. Sarphatihuis.
Zaterdag 1 juni 2002 overleed de oude Bard, donderdag werd hij gecremeerd.
Er waren toespraken, veel gedichten, en er was een grote witte ballon, die met een vaandel dragende het opschrift Hoedanook! werd opgelaten. Er was van die typische new age-achtige begrafenismuzak, omdat men van de familie dacht dat Leo tuk op panfluit was. Een wereldreiziger kwam thuis.

Voor F. Starik was zijn aangekondigde verdwijnen aanleiding zich in een persoonlijke terugblik in leven en werk te verdiepen van een hardnekkige marginaal. Dit stuk werd in het kerstnummer van Z-magazine, de daklozenkrant van Amsterdam, geplaatst.
Hier volgt een ingekorte versie van dit stuk.

EEN HARDNEKKIG MARGINAAL

Ik ontmoette Leo van der Zalm begin jaren tachtig. Wie in die tijd naar Amsterdam kwam en het verlangen koesterde om een dichter te zijn, kwam in die dagen Leo van der Zalm vanzelf en onvermijdelijk tegen. Naast een gesloten, bloedeloos academisch circuit bloeide een alternatieve stroming, die ook werkelijk alternatief was, die overduidelijk haar wortels in de jaren zestig had.

Zo ook Leo van der Zalm. Zijn forse verschijning werd bepaald door een grote, mottige baard. Hij ging dikwijls gehuld in een soort van tapijten, en zijn hoofd werd bekroond met een Indiaas kalotje, dat hij van een van zijn vele reizen meebracht, want men reisde nogal, in die dagen, bij voorkeur naar India. Van der Zalm verscheen als wie hij geworden was: een ouwe hippie.

Voor ons, de jonge dichters van toen, had die beweging haar aantrekkingskracht verloren, maar we werden in ieder geval ergens welkom geheten. Op festivals, in alternatieve cafés en kraakpanden, jongerencentra, alles gekruid met de verschrikkelijke stank van verschaald bier en zelfgekweekte wiet.

Het was geloof ik in de Snelbinder, een inmiddels verdwenen discotheek. Ik had gehoord dat er een dichtersavond zou wezen. Mijn aandacht was gericht op de grote, dikke man die de baas van het spul scheen te zijn, enkele vriendelijke 'karigdichten' in zijn baard mompelde en verder stoïcijns aan de bar zat en zwijgend zijn bieren dronk en dunne sjekkies helemaal tot het eind oprookte.

Ik sprak hem aan.
Dat ik ehm, ook gedichten had geschreven. Of hij misschien belangstelling had. "Dat wil ik graag lezen, hoor", vriendelijkte de reus, "heb je ze toevallig meegenomen?". Dat trof.
Uit mijn binnenzak kwam een bundeltje dikwijls overgetypte gedichten, want van Typex had ik toen nog niet gehoord. In de stilte die er volgde floot hij zachtjes een onduidelijke melodie tussen zijn lippen, terwijl hij door de gedichten bladerde. Daarna liet hij weten dat het in orde was. De gedichten waren goedgekeurd. Twee weken later deed ik mijn eerste optreden.

Leo van der Zalm leidde in de Moor een driewekelijkse bijeenkomst van dichters, en daar ontmoetten we elkaar: Pieter Boskma, Carla Bogaards, Pamela Koevoets, Paul van der Steen, Diana Ozon, Christiaan Kannstadt, Willem Woelwater. We probeerden er nieuwe gedichten uit, werden in contact gebracht met uitgever In de Knipscheer, die glimlachend vage toezeggingen deed over de debuutbundels, die in de loop der jaren wel degelijk verschenen.

We vlogen uit. Van der Zalm bleef ik tegenkomen. Hij was betrokken bij de One World Poetry festivals, die vanaf de jaren zeventig jaarlijks in de Melkweg werden gehouden, een meerdaags poëziefestival dat de Amerikaanse beatgeneratie met helden als Allen Ginsberg, William Burroughs en in hun gevolg een onafzienbare stoet performers en alternatieve dichters naar Amsterdam haalde. Wat nu Crossing Border heet begon daar en toen. Benn Posset, de man met de boodschappentassen onder de ogen, inmiddels overleden, was de grote man achter One World Poetry. Hij hield kantoor op de Nieuwmarkt, in het het toen gekraakte Flesseman, inmiddels een bejaardenhuis geworden. Harry Hoogstraten bracht zijn contacten van over de hele wereld mee, Aat Veldhoen had er zijn atelier. En Leo van der Zalm verzorgde het open podium in de bovenzaal van de Melkweg.

Op zijn introductie organiseerden we van daar uit de tours met H.J. van de BijL, een gezelschap strakke jonge dichters, dat al in de richting kwam van wat later Maximaal is gaan heten. Leo van der Zalm zelf mocht niet meedoen. Hij was ons te ouderwetsch, te zacht, te bescheiden.

Leo van der Zalm werd in 1942 geboren als de zoon van een bollenboer die later een hotel in Noordwijk begon en verruilde zijn werk in het hotel van zijn moeder in 1964 voor een studie Nederlands in Amsterdam. Een studie die hij drie jaar later stilzette. Hij kocht zijn vijfentwintig meter lange motorschip in Antwerpen en meerde af aan de Oude Schans. Het schip, bont opgeverfd met psychedelische patronen, behoorde jarenlang tot de meest gefotografeerde plekken van de verzamelde rondvaartbotenindustrie.
De eerste jaren werd het schip veelvuldig gebruikt om de hippiegemeenschap die zich op zijn boot verzamelde, naar popfestivals en demonstraties te vervoeren. De motor, vermoedt de dichter, is afkomstig uit een Duitse tank. In de loop der jaren werd het ruim afgeschot met een toenemend aantal kamertjes. Op een dag meldde zich een aan de voogdij onstnapte jongen op het schip, en Leo verleende hem onderdak. Die jongen trok weer allerlei loslopende mensen aan en zo veranderde de boot langzaam in een soort sleep-inn. Jarenlang woonde er een soort commune op het schip, en Leo kookte voor ze en zat ondertussen netjes te lezen en gedichten te bedenken. Dit waren de jaren van de grote onbekommerdheid.
In het ruim van het schip staat een letterlijk loodzware negentiende-eeuwse degelpers, waarop hij zijn eerste gedichten drukte. Dat moesten wel korte gedichten wezen, vanwege de incompleetheid van de letterverzamelingen: was het gedicht eindelijk met de hand gezet, kwam er op 't laatst toch een letter tekort.

Zijn karigdichten lijken op haiku's. Zijn aandacht gaat uit naar het kleine, wriemelende, de schamele stadsnatuur van vliegen, spinnen, en de plas van de dichter tegen de boom 'om de boom voor de herfst te behoeden'.
De naam –karigdichten- is door hem zelf verzonnen om de discussie over de haiku te omzeilen. De haiku als dichtvorm genoot toen al een twijfelachtige reputatie. In een van zijn schaarse interviews (De Waarheid, 1986) vertelt hij hoe hij wel eens bijeenkomsten van de Belgisch-Nederlandse haiku-vereniging bezocht. "In Utrecht kwam ik te laat aan en voelde meteen een camera op me gericht. Ik dacht: Godverdomme, moeten ze mij hebben? Later stond er een artikel in het Parool waarin Boudewijn Büch de vloer aanveegde met de meneren en mevrouwen die haiku's maakten. Met ter illustratie mijn portret.
Terwijl ik mij het minst verwant voelde, ik verdiepte me in de theorie, maar was huiverig om de symbolenschat te gebruiken. Als de lezer de symboliek niet kent, heeft het weinig zin ermee te werken". Van der Zalm ontdekte de haiku-vorm in café de Zwart, dat hij een tijdlang intensief frequenteerde: het past precies op een bierviltje.
...zal deze vlinder / met haar gehavende vleugel / de liefde treffen?
(Leo van der Zalm in Hollands-Oostersch)

De ludieke jaren zestig

Leo kwam in contact met kunstenaars als Theo Kley en Herman Ysebaert. Het 'eksooties kietsj konservatoriejum' , dat was opgezet vanuit de gedachte dat iedereen muziek kon maken, deelde plastic fluitjes uit en organiseerde een alternatieve opening van de IJtunnel, Ysebaert hield zich bezig met het Surrealistisch kollektief. Uit die tijd moet het enige beeldje dat ik ooit van Leo heb gezien dateren. Een klein lullig geboetseerd varkentje, dat uit het lood staat, dragend de titel ‘varken met zijwind’. Theo Kley bracht hem in contact met de tandarts-kunstenaar Max Reneman, die een monument voor de gevallen vlinders wilde oprichten, daaruit kwam weer de Insektensekte voort. Het Deskundologisch Laboratorium deed ludieke opgravingen naar het verleden in de buurt van de Nieuwmarkt en op het oude Waterlooplein.
Vanuit Ruigoord werden door het Ballongezelschap vanaf 1972 regelmatig reizen georganiseerd naar India, Peru, Mongolië, Rusland, Hongarije, Potsdam. Adriaan (Aja) Waalwijk, Hans Plomp en Leo van der Zalm worden tot op de dag van vandaag tot de harde kern gerekend. Het Ballongezelschap treedt jaarlijks in Paradiso op. Een belangrijke attractie bestaat dan uit tanks gevuld met lachgas, waarmee ballonnen worden opgeblazen, waaruit driftig wordt geïnhaleerd. Dat veroorzaakt een korte, niet onaangename verwarring.
Van der Zalm zijn rol daarin is die van Lord Hoedan. Gekleed in merkwaardige gewaden wordt de buikige van der Zalm door stevige knapen voortgedreven door lachgas rondgedragen. De knapen roepen Hoedan? en van der Zalm antwoordt: Hoedanook!

In 1968 vaart de boot van Leo met een bont gezelschap, inmiddels uiteengevallen in hashrokers en bierdrinkers, naar het zevenhonderdjarig bestaan-feest in Rotterdam. Op het dek staat de wuifkoets, waarin een door middel van een door een naaimachine voortbewogen handje twee tankers zo afleidt dat ze op elkaar botsen.

In 1973 pakt van der Zalm zijn studie weer op. De kamertjes in zijn schip worden een voor een weer afgebroken. Hij zal uiteindelijk afstuderen op een scriptie over visies op zwervers en armenzorg in de eerste helft van de zeventiende eeuw. De zwervers, die Leo op grond van zijn verschijning dikwijls als een der hunnen zien, liggen de dichter na aan het hart.
Is er een parallel met de situatie van nu rond de Nieuwmarkt?, vraagt Raymond van den Boogaard in 1988 aan van der Zalm.
'Het begin van de zeventiende eeuw was een explosieve tijd, en de stad oefende een grote aantrekkingskracht uit op mensen van buiten. Die vreemdelingen gaven de stad een deel van zijn karakter, maar trok ook mensen aan die het sociaal niet redden, die teloorgaan. Toen zouden die mensen terug zijn gegaan naar het platteland, nu blijven ze hangen en komen voor een deel in de drugsscene terecht. Ik heb in mijn omgeving ook mensen gekend die daarin ondergegaan zijn. Dat zou je niet verwachten van mijn vrolijke hoofdstad. De onbekommerde landloper is verdwenen '. Leo constateert het met spijt. Zijn buurt heeft een rijke zwerverstraditie. Neem de dirigent, de man die, een denkbeeldig orkest leidend, jarenlang door de buurt liep, op de voet gevolgd door een vrouwtje, dat het verkeer voor hem tegenhield als hij dreigde over te steken. Ook die wordt niet meer gezien.

De laatste jaren zag ik hem stiller worden, de ouwe Leo. De schimmelige geur die altijd al in zijn boot hing, leek hem intensiever te vergezellen, het resterend aantal tanden nam met de jaren af, en de aanhoudende bierconsumptie eiste zijn tol. De onbekommerde hippie van weleer was erg oud aan het worden. Hij mompelde een groet in zijn baard, verschoof zijn petje op zijn hoofd en floot nog eens een ombestemde melodie van tussen zijn lippen, waar, zoals je bij sommige oude honden ziet, een nieuw gebit uit leek te groeien. Hij klaagde over zijn uitgever. Want er was altijd wel een boek klaar, dat op uitgave lag te wachten.
In de Knipscheer is hem trouw gebleven. Na zijn debuut, op veertigjarige leeftijd, in 1984, met de bundel Hollands-Oostersch, waarbij de -sch een klein eerbetoon aan de dichter Leopold wil zijn, volgt de bundel Eenhoorns onder andere, in 1992, en weer zes jaar later de monumentale roman Backers Branie, dat een episode uit de vergeten koloniale oorlog van de VOC in India in herinnering brengt, gezien door de ogen van het personage Cornelis van Meeteren, een eenvoudig schrijver in dienst van Willem Backer Jacobsz. Terwijl hij op veldtocht de verschrikkingen van de oorlog ervaart werkt hij in zijn vrije uurtjes aan de vertaling van een heldendicht. Van het beschreven heldendom vindt hij in de werkelijkheid niets terug.

De werkelijkheid. In november zoek ik hem op, Leo zit in een stoel voor zijn bed in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. Ze hebben zijn onafscheidelijke petje afgenomen. Je gaat natuurlijk niet wekenlang in coma liggen met een petje op. Ook zijn baard is afgeschoren, zijn haren kortgeknipt. De laatste tand is uitgetrokken en verwisseld voor een bruinig (tweedehands?) kunstgebit. Toch blikt hij opmerkelijk helder uit zijn ogen, na twee maanden ziekenhuis, want alcohol wordt niet van overheidswege door een infuus verstrekt. Zijn spraak is grotendeels teruggekeerd, de hersens werken weer, al zijn er nog de momenten dat alles even wegvalt.
Hij is gewaarschuwd. En zulke waarschuwingen krijg je maar één keer. Je zou niet denken datti terug naar zijn wrakke boot zou moeten. Als hij goed vooruitgaat, zou je hopen op een woning in de buurt, zijn buurt, met als het even kan een tuintje, om de kleine dieren te zien wriemelen, want die vreugde mag je hem niet afnemen, zeker niet, als hij het drinken heeft verleerd...

© F. Starik, juni 2002
Van Leo van der Zalm bij In de Knipscheer:
Hollands-Oostersch, 1984
Eenhoorns onder andere, 1992
Backers Branie, 1998

Raadpleeg ook www.google.com voor meer over Leo van der Zalm.

SCHOTSCHRIFT VOOR DE ENKELING

Bedek je huid: de bomen hebben
hun takken gepunt, ze hebben
haast je weekste plek te treffen

Demp je stem: de minste fluistering
slaat echo's los van de gevels, raakt
in de trechter van stegen tot schreeuwen

Beweeg je niet: stof stuift overal
heen om te verkondigen dat je
er bent en kwetsbaar bent en alleen

Maar waak: want als je slaapt
sluipen de woorden aan en wurgen
je, stremmen dromen je weerloos bloed

© Leo van der Zalm
(uit Hollands-Oostersch, In de Knipscheer, 1984)

WEG MET DE INKT

Niet het papier, dat zojuist is beschreven
met heel veel zinnen van danig belang
is het waard om nog langer te worden bewaard
maar het blad eronder, dat van de regels
enkel de indruk van wat op me drukte
nalaat in de vorm van wat witte schaduw.

© Leo van der Zalm
(uit: Eenhoorns onder andere, In de Knipscheer, 1992)

KUIT

Ganges is niet vol Zalm.
Zalm is niet vol Ganges.

Tóch is Ganges Zalm niet vreemd.
Niet vreemd is Zalm Ganges.

Ganges zet geen net voor Zalm.

Ganges laat Zalm gaan.
Gaan laat Zalm Ganges.

Ganges en Zalm zijn één.
Eén zijn Zalm en Ganges.

Ze zijn. Ze is. Overal. Altijd.
Amazone. Wolga. Donau. Taag.

En Amstel
waar Zalm ooit sprong.

Toen noordwesten wind
Zalm de rivier opjoeg.

Zalmdrijvers en netten.

Ze zijn niet meer.
Voor hen geen buit.

Al wat blijft
is Zalm en Ganges.

Eén en vrijuit

© Bart Brey, 2002
voorgedragen bij Leo's crematie

alweer zo'n internetpagina uit Epibreren


© Rottend Staal Online 2002. Auteursrecht berust bij de auteurs op basis van de Auteurswet 1912. Er mag niets uit deze website worden overgenomen, opgeslagen op media ter verspreiding onder derden, gepubliceerd of anderszins verveelvuldigd zonder uitdrukkelijke, voorafgaande schriftelijke toestemming van de respectievelijke auteurs.