IK BEN EEN ABSORBATOR

Driekwart eeuw Simon Vinkenoog

laatste update 7 juni 2005


     Previous Home Next

Door Coen de Jonge

uit: JAZZ, nr. 6 2003

'Je kent de gemakzucht van al die rappers, hé? Smaak-vaak-waak-haak-raak-taak. De rest is vaak onverstaanbaar. Het hoort toch allemaal te beginnen met nieuwsgierigheid voor de taal en met verstaanbaarheid.' Aan het woord is de deze zomer vijfenzeventig jaar geworden bard Simon Vinkenoog. Een drie dagen durend feest in Ruigoord en een middag Jazz en Woord, dat waren de festiviteiten waarmee trouwe kompanen hem hadden bedacht. Pensioen bestaat voor Vinkenoog niet; hij heeft nog steeds een rubriek in het tijdschrift BRES en deze maand komt er zelfs een nieuw boek uit, Goede raad is vuur.

'Noem het geen Handboek voor Hipstergedichten, asjeblieft niet! Het zijn mijn raadgevingen voor poëzie zoals ik het zie. Poëzie die bij de wereld betrokken is. Met illustraties van dichters over de hele wereld. Van Paul van Ostaijen bijvoorbeeld, mijn grote inspirator. En de spoorloos verdwenen dichter Lew Welch, die ooit schreef: If the tribe refuses to dance, the Poet can only worry, watch, and warn. We zitten toch tussen steeds tussen stuiptrekkingen en barensweeën in, de stuiptrekking van het oude en de barensweeën van wat komen gaat, en dat moet je als dichter waarnemen.'

Simon Vinkenoog is voor alles een man van het woord, maar hij heeft in zijn leven veel met muziek te maken gehad. Poetry & jazz, het was in ons land onopgemerkt gebleven als Vinkenoog er geen aandacht voor had gevraagd. In de toen net geopende jazzclub Bohemia aan de Looiersgracht in Amsterdam maakt hij eind jaren vijftig kennis met de Amerikaanse beat-poets Allen Ginsberg en Gregory Corso; later raakte hij intens bevriend met de dichter Ted ('jazz is my religion') Joans. En hij bekleedde in 1963 zelfs eventjes met pianist Piet Kuitert een organisatorische functie bij jazzclub Sherehezade. 'Na drie maanden gesloten wegens te weinig belangstelling, maar de openingsavond is door Louis van Gasteren gefilmd!’

Voor dit soort deze activiteiten werd hij in 1966 uitbundig beloond door orkestleider Boy Edgar, die hem lauwerde met de titel van een langspeelplaat: Finch Eye, op grond van een compositie van Theo Loevendie uit 1964. Bijna tien minuten vol experimentele klanken, onder meer door een confrontatie van dorische en phrygische toonladders. De connectie met muziek bleef hij altijd behouden; zo zag hij de fameuze manifestatie Poëzie in Carré 1966 als 'stemmenmuziek, taaltheater'.

En toen hij in 1961 zijn eerste grammofoonplaatje maakte in de serie Stemmen van Schrijvers, sloeg hij met zijn vinger de maat bij Milt Jacksons uitvoering van Work Song. Op een middag later in dat decennium kwam ene Jimi Hendrix met een kennis eventjes langs, op weg naar de verstrekking van versnaperingen elders. En in de afgelopen jaren werkte hij veel samen met de Gebroeders Palinx. Maar zijn eerste ervaringen met jazz bleef hij ook trouw. In het autobiografische geschrift Aan het Daglicht noteerde hij in 1971: 'Django Reinhardt, Stéphane Grappelli, Hubert Rostaing, Alix Combelle en hoe ze nog meer mochten heten (Hugues Panassié – de namen smaken naar een tijdperk: Sidney Bechet, Claude Luter, Le Vieux Colombier) – op sommige ogenblikken is muziek redding, van heel dichtbij zo uit en te na datgene vormgevend, waarmee je bezig bent…'

Oorlogsjaren

'Ik heb wel vaker verteld dat ik Django Reinhardt voor het eerst heb gehoord in de hongerwinter van 1944. Mijn moeder had altijd de radiodistributie aan. Alles kwam langs, populair en klassiek. Het gekke is dat als ik nu klassieke muziek hoor, ik dat zo mee kan zingen. Je had maar een of twee zenders, we luisterden met z’n allen naar hoorspelen, naar programma's als Ome Keessie. Er was grote opwinding als iemand eens plaat had aangevraagd, en die plaat écht gedraaid werd. Eén keer per jaar ging mijn moeder naar het theater, naar de Snip en Snap Revue. Snap je dat nou juffrouw Snip, snap je dat nou juffrouw Snap - prehistorische dingen nu…'

'Ik kan me ook herinneren dat ik met een indische jongen meeging naar de Overtoom, en dan draaiden we plaatjes. Dat moet toch ook jazz zijn geweest, of Kilima Hawaiians-achtig, want dat swingde toch ook! Er was muziek in de foyer van het City Theater op het Leidseplein, triootjes en combootjes. En in de Thalia aan de Tolstraat, het voormalige gebouw van de theosofen, daar werd zondagmiddags live muziek gespeeld, in de oorlog!'

'In het begin van de oorlogsjaren ging alles zo'n beetje gewoon door, maar aan het eind werd het steeds naarder. Er zijn tussen '40 en '45 als het ware drie perioden. Vanaf het begin tot de val van Stalingrad, daarna de terugtocht van de Duitsers tot aan de invasie (juni '44) en dan het laatste deel, tot aan de bevrijding. Ik zat op een zeker moment in Alhambra, de nu gesloopte bioscoop, en toen werd de voorstelling plotseling afgebroken want Stalingrad was gevallen, we mochten kennelijk niets plezierigs meer doen en de bioscoopvoorstelling moest gestopt worden. Ze moesten dat feit wel toegeven, hoewel de officiële persberichten altijd een dag of wat achterliepen op het illegale nieuws. Het heette altijd 'een elastische hergroepering van het front' of zoiets, er werden altijd eufemismen voor gevonden.'

'Na de oorlog ben ik altijd de liedjes gaan zingen die ik nu nog altijd in mijn hoofd heb, als er een bepaalde knop wordt ingedrukt. Ook liedjes die ik kende van de ANJV, toendertijd de communistische jeugdbeweging, maar vooral Amerikaanse songs van Dinah Shore of hoe ze allemaal ook heetten. Tin Pan Alley, een beetje swingend. Later in Parijs luisterde iedereen naar een heel beroemde disc jockey van Radio Luxemburg, en ook veel naar de AFN en The Voice of Amerika. In mijn bundel Spiegelschrift uit 1962 staat een stukje proza waar ik het over al die zenders heb. ('1955. Sergeants en korporaals van het Amerikaanse leger in Europa fluisteren in onze avonden en nachten. Saxen en trompetten vullen dit leven. Parker sterft, en zijn stem klinkt nog na, ik heb ook op de Empire State Building de toppen van de nieuwe wereld niet bereikt.')'

Atonaal

'Op een geven moment kwam ik in Parijs toch veel jazzfreaks tegen, ik herinner me een Canadese journalist, ene Danny, we rookten een stickie en dan zaten we in zijn kamer urenlang platen te luisteren. Hij zei tegen me dat je tegen de melodie in moest hummen, waardoor ik me meer betrokken ging voelen met wat er muzikaal gebeurde, en ik leerde hoe ik mijn eigen stem mee kon laten resoneren. Het gedicht over Thelonious Monk stamt uit die periode. 'dit is een straat in parijs/met een arabier in de zon/die langzaam slenterend/werkloos loopt te zijn/ een 1951-noordafrikaan/ting ting ting in de bleke zon/zonder geluid'. Een observatie toen ik die plaat draaide.'

'In diezelfde tijd, de eerste helft van de jaren vijftig, maakte Lucebert zijn gedicht Hallo hallo Dolores Hawkins, naar aanleiding van een plaat die hij bij mij gehoord heeft en die in mijn bezit was. “jij bent mijn zacht aangeblazen zegwerker/en bent de zeer zachte draad van mijn denkkracht”. Heeftie geschreven toen hij bij mij gelogeerd heeft. Mijn toenmalige vrouw Juc en ik gingen toen naar Londen en lieten het huis achter voor Remco Campert en Lucebert.'

'Jaren later heb ik Lucebert onmiddellijk gebeld toen ik Ornette Coleman voor het eerst had gehoord, of hij die kende. Het waren allemaal jazzliefhebbers. En er waren enorme discussies. Ik heb nooit partij gekozen in die zogenaamde grote discussie over oude stijljazz en modern, of later hardbop en westcoastjazz. Ik heb nooit stelling genomen in die strijdperken. Toen ik in Parijs was, had je mensen als Hugues Panassié, die vonden bebop zogenaamd helemaal niks, maar de bebopaanhangers vonden die oude swingmensen weer buiten de wereld staan.'

'Het had volgens mij allemaal niks met smaak te maken, maar alleen met gefixeerde stellingen die fanatiek werden betrokken. Ik vind het juist fantastisch als ik een jazzplaat opzet, dat het is alsof ik kamermuziek hoor. Dat je de solisten kunt onderscheiden, hoe je die drummer of die bassist hoort spelen, dat je weet dat er individuen aan het werk zijn. En de mensen zijn natuurlijk ook van mening veranderd, Louis Armstrong heeft ook wel eens lelijke dingen gezegd over bebop, en later heeft hij met die jongens samengewerkt.'

'In de Mahagony Club van Edam hing laatst een prachtige poster, een boom met de hele geschiedenis van de jazz, portretjes erbij. Zou ik best willen hebben, maar ik weet niet of die nog in de handel is. Toen ik in 1956 terug in Amsterdam was na de Parijse jaren waren er enorme discussies in Het Theehuis, op de Weteringschans bij het Weteringcircuit. Dat pand speelt een rol in een film van Fons Rademakers, Makkers Staakt Uw Wild Geraas. Daarin speelt ook de betreurde Hans van Sweeden mee. De vader van een van de hoofdpersonen, in de film de acteur Jan Teulings, komt daar zijn zoon uit die marihuanascene halen. Het was een terras en een ontmoetingspunt van gelijkgestemden. Hans Dulfer kwam er ook vaak, maar die was een stuk jonger. Hij heeft er later veel verhalen over verteld.'

'Toen ik met mijn toenmalige vrouw Juc woonde op ons eerste adres in Clamart bij Parijs, we hebben daar twee woningen gehad, was er een jongen die ons uitnodigde om naar Schönberg te luisteren. Ik had nog nooit atonale muziek gehoord. Schril, dissonant, twaalftonig. Webern. Dat leidde ook tot de titel van de bundel Atonaal, die ik mocht samenstellen en die de Vijftigers bij elkaar bracht. Een heel heterogeen gezelschap uiteraard. Een keer ben ik naar de Salle Pleyel gegaan, het theater, deze keer niet om de jazz. Daar ik heb Wojzeck gezien, met groot symphonie-orkest. Alban Berg heb ik zo ook opgepikt.'

Huppelende dames

'Ik ben een absorbator, een spons, wat voorbij komt neem ik op. In de jaren zestig kwamen mensen als Ravi Shankar in mijn werk naar voren. Ik had al van die prachtige Bollywoodplaatjes uit India gekregen, van mijn vriend Olivier Boelen, die van alles meenam op zijn reizen. Dat was de tijd van de groep The Fool, met schilder-zanger Simon Posthuma en zijn toenmalige vrouw Marijke Koger, die met iemand van de Nasa is getrouwd en in Amerika woont.'

'Josje Leeger was er ook bij, nu gestorven, ze maakten samen de flashing fashion met kapper Mario, huppelende dames die prachtig gekleed alle bezoekers bij de manifestatie Poëzie in Carré een bloem gaven. Ze hadden de Autobiografie van een Yogi door Paramahansa Yogananda in bezit, een dik boek uit 1949, de man is als een soort heilige gestorven tijdens een maaltijd, en dat boek ging bij iedereen rond. Zij hebben ooit het boek aan de Beatles geleend, die daarna naar de Maharishi Mahesh Yogi gingen, de man van de transcendentale meditatie, ook iemand uit dezelfde sfeer. George Harrison heeft daarna de sitar in zijn muziek opgenomen, Here comes the sun, je weet wel. Het ging ook samen met een boekje over de Oosterse Renaissance. Er kwam steeds meer invloed van Oosterse filosofieën, zoals de I Tjing, meegenomen door Jezuïetenpaters uit India, die hadden daar hun eerste zendingsposten. Al die oude epossen uit India, het oriëntalisme. Napoleon had in het kielzog van zijn leger honderden geleerden, onder meer landmeters, die van alles opnamen en meenamen. Die invloed werd later heel groot. Alles waarmee je bezig bent heeft altijd een verleden. Rimbaud, absinth, drugs, Baudelaire, het ontregelen van de zinnen – het was de inspiratie achter de nieuwe poëzie, dat heeft Paul Rodenko indertijd goed ingeschat, de enige theoreticus hier die enig kosmopolitisch inzicht had. Ik lees nu niet meer zoveel buitenlandse poëzie, maar we hadden heel wat in te halen na de oorlog. Toen was er nog geen Poetry International of dergelijke jaarlijkse feesten met bezoekende auteurs, waar je van alles kunt oppikken. Adriaan Morriën was ook zo’n outsider, die las al in de oorlog L’Etranger van Albert Camus en zei tegen de Bezige Bij, toen nog illegaal, dat ze die auteur moesten uitgeven. Je moet het toch hebben van mensen die iets zien en iets durven.'

Is het zo, dat als je ouder wordt, de muziek je minder doet, Simon? Als je ouder wordt, krijgen de mensen een ander filter, zeggen ze toch wel eens?
'O nee, integendeel. Ik ga niet vaak meer naar concertzalen omdat ik liever thuis in huilen uitbarst. Edith heeft nu de draaitafel opgeruimd vanwege een ruimteprobleem, maar bij het opruimen komt ze dingen tegen zoals de Mattheus Passion. Prachtig, prachtig, zo'n Simon Petrus. Alsof je het zelf bent. Ik ben een muzikale omnivoor, kun je wel zeggen. Muziek is zo belangrijk… Ze hebben ooit aan Albert Einstein gevraagd, wat het ergste was als de atoombom zou vallen. Dat er dan nooit meer Mozart wordt gespeeld, was zijn antwoord. Of de muziek de hoogste van de kunstvormen is? Ik denk zelf dat de taal uit de muziek is ontstaan, ja. Die zijn later gescheiden bezig gegaan. Alle godenboeken werden vroeger in poëzie geschreven zodat de mensen ze konden zingen en onthouden. Muziek was vaak een aanstichter van poëzie voor mij, Keith Jarrets Köln Concert bijvoorbeeld. Ik heb vroeger wel eens een workshop gedaan, zo’n creatief weekend, en daar gaf ik de opdracht om goed naar Jarrett te luisteren en dan op te schrijven wat in je opkwam. Ging er een van die dames op zo’n matrasje plotseling tegen me aanliggen. Ik ben later eens bij haar langsgegaan, om te kijken of er iets te nuttigen viel, maar dat bleek niet de bedoeling…. En laatst kwam ik thuis Charlie Parker weer eens tegen, Relaxin' at the Camarillo, dat hij maakte toen hij ontslagen was uit de kliniek. Meesterlijk, meesterlijk. Muziek die je bij je begrafenis zou kunnen laten draaien. Net als Epistrophy van Monk.'

Simon Vinkenoog: Goede raad is vuur - een poëtische handreiking, uitgeverij Passage Groningen, ISBN 90 5452 107 4

(uit JAZZ, nr. 6 2003, naderhand opgenomen in De buik van Elvis, Coen de Jonge, Passage, 2005)

Deze pagina is onderdeel van het dagblad voor poëzie Rottend Staal Online


© Coen de Jonge / Rottend Staal Online 2004. Auteursrecht berust bij de auteurs op basis van de Auteurswet 1912. Er mag niets uit deze website worden overgenomen, opgeslagen op media ter verspreiding onder derden, gepubliceerd of anderszins verveelvuldigd zonder uitdrukkelijke, voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs.