'Dichten is het vullen van gemis, het dichten van een gat'

In gesprek met Maarten Mourik (1923-2002)     


     Previous Home Next

door Job Degenaar

Maarten Mourik, oud-diplomaat en dichter/schrijver, overleed op maandag 30 september jl. in zijn woonplaats Callantsoog. Hij werd vooral bekend vanwege zijn juridische aanklacht tegen de vader van Máxima, Jorge Zorreguieta. In een interview dat Degenaar met hem had in Vrij Nederland (17 februari 2001) kwam vooral de zaak Zorreguieta en de 'mens achter de aanklacht' aan de orde. In het onderstaande interview, dat 'live' voor een publiek op een literaire middag op 26 november 2000 in zijn woonplaats werd afgenomen, gaat Mourik vooral in op zijn poëzie.

Voel je je in de eerste plaats dichter of schrijver?
Beiden. Ik heb, als je het zo wilt noemen, beide media nodig om mijzelf uit te drukken.

In je meest recente boek, Afscheid van de dingen, komen autobiografische verhalen tot leven aan de hand van voorwerpen die je beschrijft. Hoe selecteerde je die voorwerpen?
De voorwerpen die ik gekozen heb, hebben in een bepaalde periode van mijn leven een specifieke rol gespeeld of staan daar symbool voor.

Kun je zeggen dat de dingen blijven en de mens voorbij gaat?
De meeste dingen blijven, ja. We hebben thuis een klok die 350 jaar oud is. Die heeft een stuk of zestien generaties overleefd en zal ook mij weer overleven. En dat is maar goed. Dat bewerkt de continuïteit van het bestaan, van de generaties, van tradities et cetera.

Je bent geboren op een boerderij in Streefkerk. In Afscheid van de dingen las ik dat je probeert vegetariër te zijn. Zijn daar gebeurtenissen uit je jeugd debet aan?
Nou, ik denk dat dat wat ver gaat. Ik heb wel als klein kind op de boerderij waar ik geboren was, de slacht meegemaakt en dat is niet iets om uit overtuiging vleeseter van te worden. Ik herinner me ook nog iets wat meer met eerbied voor het leven van de dieren te maken heeft. Ik was een jongetje van een jaar of twee, drie, toen mijn moeder me erop betrapte dat ik een heel klein kikkertje dat voor mijn voeten sprong, onder mijn laarsje verpletterde. Toen heeft mijn moeder me heel ernstig toegesproken en gezegd:”Wat doe je nou? Dat arme kikkertje was op weg naar zijn moeder en nou zit die moeder te wachten op het arme kikkertje.” Toen ben ik in vreselijk huilen uitgebarsten. Ik heb nooit meer kikkertjes doodgetrapt. Ik heb ook, Brave Hendrik misschien, nooit vliegen de poten of vleugels uitgetrokken, zoals je kinderen op een bepaalde leeftijd vaak ziet doen. De eerbied voor het leven, ook van de dieren, is me wel ingegoten, ja, maar niet direct in de richting van vegetarisme. De geest is wel gewillig, maar het vlees is lekker.

Als dichter debuteerde je in De Gids in 1954. In 1955 verscheen bij uitgeverij Strengholt je debuutbundel. Vanaf wanneer ben je ongeveer gaan schrijven?
Ik had als de meeste pubers natuurlijk ook in de puberteit gedichten geschreven, die gelukkig niet meer te vinden zijn en niet meer bestaan. Ik weet nog twee regels van één gedicht, en eigenlijk schaam ik mij daar diep voor, maar goed, zelfspot is ook een vorm van humor. 'Slangen in de paradijsnacht' heette het. Het refrein daarvan was 'Slangen in de paradijsnacht,/ wie had dat ooit verwacht?'
Mijn eerste bundeltje heette Stormvloed. Het eerste gedicht daarin heette ook zo.
Het kwam uit in de tijd dat de grote stormvloed van 1953 hier in Nederland nog maar pas voorbij was. Dit was echter mijn persoonlijke stormvloed.

Stormvloed

Ons is van 't eenmaal onbegrensd gebied
van het zo beschutte samenleven
nog slechts een uiterst smalle strook gebleven-,
Wat onze stormvloed van de dood nog liet:

een zwakke terp, aan alle kanten omgeven
door 't zwarte water van de nacht, meer niet.
Al slaan de golven sissend in het riet,
hier zijn w'een ogenblik de hel ontheven.

Het is de droom, dat allerlaatst domein,
waar we nog even kunnen samenzijn
en jouw verlorenheid niet wordt gevoeld.

Maar wordt de droom gebroken als mijn hand
jou tastend zoekt en niets vindt dan de wand-,
dan word ook ik door het stormtij overspoeld.

Het is niet het enige sonnet in deze bundel. Ik heb toen gekozen voor de sonnetvorm met zijn strakke regels, omdat die dwingend een vorm van discipline oplegt. Als je een vrij vers neemt zonder een bepaald schema en je wilt zoveel tegelijkertijd uitdrukken zoals ik in die tijd, die voor mij een heel droevige was, dan heb je grote kans dat je ontspoort, als het ware letterlijk ontspoort.

Kun je iets vertellen over hoe je gedichten schrijft? Is dat een nachtelijk proces? Stel je je een doel van te voren? Hoe gaat dat meestal?
Je zult zeker elementen herkennen. Ik vind dat je voor poëzie, heel breed gezien, een bepaalde mentaliteit nodig hebt, een bepaalde kijk op de wereld. Als je naar buiten kijkt, dan kan je zeggen: “O ja, een duin, mooi hè”. Maar je kunt ook een gedachte daarbij ontwikkelen die het duin beschrijft, wat ik toch een enkele keer gedaan heb: als beschermer tegen de zee en tegen de wind en als noeste groeier tegen alle verdrukking in. Ik noem maar een voorbeeld. Je hebt een zekere mentaliteit nodig waarbij je bepaalde dingen, of dat nou een asbak is of een mooie vrouw, in een ietwat ander licht ziet dan, zeg maar, de gewone medemens. Daarnaast is het bij mijn eigen proces meestal zo dat me een gedachte invalt. Onder invloed van een heftige emotie ontstaat soms daaruit heel snel een gedicht, direct op de plek zelf, zal ik maar zeggen. Dat schrijf je dan achter elkaar op. En soms blijft een bepaalde poëtische gedachte een tijdje in je hoofd hangen en na verloop van tijd, in die periode tussen waken en slapen, komt er eens een gedachte, een regel, een nieuwe ingeving bij. Op een bepaald moment komt zo'n gedicht eruit. Dat kan een kwestie van dagen zijn, van weken, van maanden. Ik heb ook een gedicht waarmee ik jaren heb geworsteld eer het de vorm had waarvan ik vond dat het die behoorde te hebben. Het is een onbewust- ik zeg niet onderbewust- proces. Het is hetzelfde proces waarmee je droomt, volgens mij.

Schrijf je wel eens in opdracht?
Nee. Wel naar aanleiding van een bepaalde gebeurtenis, de dood van een goeie vriend bij voorbeeld.

Je haalt Eliot aan in het motto van het gedicht 'De wreedste maand' uit je gelijknamige bundel. Hij noemt april 'the cruellest month'. Jij noemt oktober en geeft twee argumenten: oktober kan ons met een enkele dag laten zien hoe de verloren zomer had kunnen zijn en tegelijkertijd wordt de winter verwelkomd. Heb je als kind dat soort sombere gevoelens ook gehad zodra de blaadjes gingen vallen?
Niet dat ik mij kan herinneren. Die indrukken zijn duidelijk van latere datum en vooral op latere leeftijd. Mijn blaadjes vallen ook. Er is een verhaal over twee kikkers die in een melkput zijn gevallen. De ene, een pessimistische kikker, spartelt nog even en geeft het gauw op. De andere, een optimistische, blijft maar spartelen. Er ontstaat boter en hij klimt erop. Voor sommigen is het glas altijd half vol; voor mij is het half leeg. Ik vrees dus dat ik tot de pessimisten behoor.

De wreedste maand

     'April is the cruellest month,
     breeding lilacs out of the
     dead land, mixing memory
     and desire…'

     T.S. Eliot: 'The Waste Land' (1922)

De wreedste maand, het is zeker niet april;
wat mij betreft, ik hou het op oktober,
die met een enkele dag ons pijnlijk inwrijft
hoe de verloren zomer had kunnen zijn,
en kort daarop de winter binnenlaat.
Is er soms wreder mengeling denkbaar:
dode herinnering en gestorven begeerte.
De wreedste van de maanden is oktober.

Je hebt in de jaren 70 ook visuele poëzie geschreven: poëzie met grafische vormen, een mengvorm van taal en beeldende kunst. Wat voor meerwaarde heeft zo'n combinatie?
Ik heb in dichten altijd een specifieke vorm van communiceren gezien, in de zin van in verdichte vorm bepaalde ideeën, gedachten of emoties overdragen. Ik vond in de visuele poëzie waar je werkt met letters, woorden en fragmenten van letters en woorden die je opbreekt en weer op een andere manier samenvoegt, de ideale verdichting van het overbrengen van gedachten. Je hoefde maar te kijken en in letterlijk een ogenblik was dat beeld opgeslagen.

Recentelijk ben je weer verder gegaan met deze vorm van poëzie. Waarom is er zoveel tijd tussen geweest?
De visuele poëzie zat aan het eind van de jaren zestig en de hele jaren zeventig enorm in de lift. Overal werden er tentoonstellingen georganiseerd. Er was een klein groepje van medestanders in Nederland: ongeveer tien visuele dichters die samen optrokken en tentoonstellingen organiseerden. Ook musea waren geïnteresseerd. In het begin van de jaren tachtig maakte mijn werk nog net deel uit van een grote tentoonstelling in museum Boymans. Daarna was het plotseling helemaal afgelopen. Er was geen belangstelling meer voor. De kunstwereld interesseerde zich er eigenlijk niet voor. Dat werkt natuurlijk erg ontmoedigend en zo heb ik een hele lange tijd niet in die vorm geproduceerd. Maar de laatste paar maanden schieten mij weer nieuwe ideeën te binnen. Vandaar dat ik daar weer aan begonnen ben. Ik blijf het nog steeds de vorm van dichten bij uitstek vinden. Ik heb ooit eens een klein kwatrijn gemaakt over wat dichten toch wel is:

Wat dichten toch wel is?
Het ligt in het woord zelf vervat;
het is het vullen van gemis,
het dichten van een gat

Voor mij is dat nog steeds de essentie van dichten. Dichten ontstaat uit de spanning tussen wens en werkelijkheid, droom en werkelijkheid, verlangen en de onbevredigende tegemoetkoming van het leven aan je verlangens. Deze spanningsvelden hebben altijd mijn dichtkunst getrokken.

Je woont in Callantsoog, dicht bij de zee. Hebben de zee en het duinlandschap invloed op je schrijverschap?
Zeer zeker. Kort geleden heb ik een serie gedichten geschreven,' Zomer in Callantsoog', gedichten die door Callantsoog geïnspireerd zijn. Een daarvan hoort bij een schilderij dat mijn vrouw, die beeldend kunstenares is, gemaakt heeft van een stoppelveld voor ons huis. Tegenwoordig kan dat niet meer: het hele terrein is omgezet in bollen. Dat schilderij- een heel mooi schilderij-, dateert van vóór die tijd. Maar in de winter ligt er nu tenminste stro en dat lijkt een beetje op een stoppelveld.

Het tarweveld dat voor ons huis
acht maanden lang lag te rijpen
van winters groen tot zomers brons
is op een enkele morgen door
grommende monsters leeggevreten.

Alleen de stoppels wijzen nog
hoe dicht het lag, hoe kleurig.

Toch zal het veld ons jarenlang
door grijze winters helpen.

Immers, de tango van zomerlicht
en wind op het ombere land
is voorgoed gestold geraakt
onder jouw hand.



De wreedste maand verscheen in 1992 bij Conserve (Schoorl).
Afscheid van de dingen verscheen bij dezelfde uitgeverij in 1997.
Van de auteur verschijnt in het najaar van 2002 de dichtbundel Sluitingstijd, eveneens bij Conserve.

Raadpleeg ook www.google.com voor meer over Maarten Mourik.

 

alweer zo'n internetpagina uit Epibreren


© Job Degenaar/Rottend Staal Online 2002. Auteursrecht berust bij de auteurs op basis van de Auteurswet 1912. Er mag niets uit deze website worden overgenomen, opgeslagen op media ter verspreiding onder derden, gepubliceerd of anderszins verveelvuldigd zonder uitdrukkelijke, voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs.