BIOGRAFIE
De socialistische dichter Abraham van Collem werd op die
gure 13de oktober 1858 in de Rotterdamse joodse buurt
geboren. Na een minimale schoolopleiding kwam hij, net
als de meesten van zijn buurtgenoten, in de textiel-branche
terecht. Hij zou er zijn hele leven in blijven werken.
Eerst in de handel, vervolgens als zelfstandige met een
engros-zaak en later - na ernstige financiële moeilijkheden
- als handelsreiziger. Nog in 1930 liep hij in Parijs
met monsters van stoffen de handelaren af.
Abraham van Collem
foto door ? circa 1925
|
Van Collem - die in 1890
trouwde met Henriette Prins - verhuisde in 1895 met
zijn gezin naar Amsterdam. Zijn gedichten krabbelde
hij in versleten orderboekjes op. De pogroms in de
jaren tachtig in Rusland maakten een diepe indruk
op hem. Ten bate van de vluchtelingen schreef hij
een reeks beschouwingen, die in 1891 onder de titel
Russische melodieën werden gepubliceerd.
In 1894 reageerde hij in het 'Centraal Blad voor Israëlieten
in Nederland'op een propagandarede van Willem van
Leer ten behoeve van de zogeheten Alliance Israelite
Universelle, een internationale organisatie ter bevordering
van de emancipatie van de joden. Ook schreef hij in
hetzelfde blad beschouwingen over de vernieuwing van
het jodendom. |
Hoewel zijn dichterschap pas laat tot
volle ontplooiing kwam, had Van Collem als jongen van
veertien jaar al zoveel literaire belangstelling dat hij
Multatuli
durfde opzoeken toen deze in Rotterdam was. Het was vooral
zijn schoonvader die het creatieve genie en de joodse
dichterlijke stem in Van Collem ontdekte.
Van Collem was een self-made man, die door zijn gebrekkige
opleiding oneindig veel heeft moeten bijspijkeren. Hij
publiceerde feuilletons en gedichten in 'De Kroniek',
in Heijermans' 'De Jonge Gids' (de getto-gedichten van
'Jodenbuurt'), in 'De Nieuwe Tijd' (waaraan hij van 1903
tot 1921 meewerkte) en in 'De Nieuwe Amsterdammer'. Een
aantal van deze gedichten is opgenomen in de bundel Van
Stad en Land (W.L. & J. Brusse, Rotterdam, 1906).
Zijn eerste belangrijke bundel Liederen van Huisvlijt
(Van Dishoeck, Bussum, 1917) verscheen toen hij al bijna
zestig jaar oud was. Daarna volgden in snel tempo andere
liederenbundels, met als laatste het grote dichtwerk God:
een gedicht (Querido, Amsterdam, 1930).
Het werk van Van Collem heeft een sterk
joodse, socialistische en religieuze inslag. Zijn diep
religieuze gevoel kreeg vorm in een pantheïstische
levensbeschouwing. Opstandigheid en toekomstverwachting
spreken uit zijn werk. De Russische Revolutie heeft grote
invloed op hem gehad. Van Collem leefde in de zekerheid
dat het socialisme zou uitmonden in een nieuwe gemeenschap
der mensen. Hij zag zichzelf als een 'Ziener naar de toekomst'
en zijn dichtkunst diende een groeiende bewustwording
van bestaand onrecht en de komst van een betere toekomst.
Van Collem is wel 'proletarisch dichter' genoemd. Anders
dan zijn grote leermeesters Henriëtte
Roland Holst en Herman
Gorter was hij dat maar voor een klein deel van zijn
oeuvre. Gedichten als 'Gebed te Waalwijk'
en 'Slachtveld'
zijn beroemd geworden en ontbraken op geen voordrachtavond
van de arbeidersbeweging en in geen bloemlezing. Zelf
zag hij wel de betrekkelijkheid van zijn doelstelling.
Van Collem schreef ook gedichten die door hun abstracte
niveau nauwelijks voor arbeiders begrijpelijk waren. Abraham
van Collem overleed op 3 november 1933 te Heemstede.
Op www.wereldoorlog1418.nl
zijn naast 'Slachtveld' ook Van Collems gedichten 'Diepe
verachting...' en 'Voor
het vaderland' te lezen.
In Komrij's
Nederlandse poëzie van de 19de t/m de 21ste eeuw
in 2000 en enige gedichten (Bert Bakker, 2004)
staan drie gedichten van hem afgedrukt: 'De straatveeg',
'Dit zal het einde zijn: een witte doek...,' en 'Kom socialisme'.
Bronnen: Digitale
Bibliotheek der Nederlandse Letteren, het Joods
Historisch Museum en de Koninklijke
Bibliotheek.
Raadpleeg ook www.google.com
voor nog meer meer over Abraham van
Collem; zoek vooral op A.
van Collem, de naam die op zijn boeken
prijkte.
GEBED TE
WAALWIJK
O Christus met Uw zacht gelaat,
Marye, die daarneven staat,
Wil U tot ons bezinnen.
Gij, die den hemel overziet,
Van daar uw milde oogen biedt,
Zie onze wereld binnen;
Verhef Uw eens gehoorde stem,
En Uwe hand, en ga tot hem,
Den meester in de zalen,
Die over onze dagen wikt,
Die over onzen nacht beschikt,
Van Wien wij arbeid halen.
Zeg hem het klein betaalde loon,
De dagen lang, de korte woon,
De altijd vochte muren,
De krankheid en het kinderbed,
Het schamel lichtje, neergezet
Om op het leer te turen,
Waarop mijn man te hamer gaat
En kloppende zich zelf verslaat,
Totdat hij ligt versleten.
Zeg hem, dat elk paar schoenen heeft,
Voordat het in zijn handen beeft,
Het bloed van ons gegeten.
O Jezus, kenner van den weg,
Ga tot den rijken meester, zegt:
Mijn man is gansch onkrachtig,
Zijn vel is rul, zijn oog staat geel,
Een kort geluid komt uit zijn keel,
En ik ben weder drachtig.
Gijzelve zei toch: Ga, vermeer
Ulieden als het zand zoo zeer,
En even menigvuldig;
O Jezus, lieve Jezus zoet,
Mijn âren hebben gansch geen bloed,
Mijn schoot blijft steeds geduldig.
Marye met Uw hemelkroon,
Geeft uwe voorspraak tot den Zoon,
Dat Hij ons koom' te hooren.
Op Uwe zachte trede ga,
Dat hij met hemelsche genâ
In onze hut mag gloren.
Een beetje ruimte, en wat licht,
En op mijn armen man's gezicht
een weinigje van blijheid,
Dat op zijn arbeid zegen zij, -
O, zoete Jezus, zeg er bij
Het loon; - en wat meer vrijheid.
De Christus met het zacht gelaat,
Marye met het rein gewaad,
In Waalwijk's woning binnen,
Zij, die de wereld overzien
En haar de milde oogen biên, -
Zij staan zich te bezinnen.
Abraham van Collem
(deze versie uit: Spiegel van de Nederlandsche Poëzie
door alle eeuwen, samenstelling Victor E. van Vriesland,
N.V. De Spieghel, Amsterdam, 1940.
CONTACT
Abraham van Collem is helaas onlangs overleden. Raadpleeg
een paranormaal medium, zo u daarin gelooft.
Deze pagina is onderdeel van het dagblad
voor poëzie Rottend
Staal Online
|