Benno Barnard werd geboren te Amsterdam, op 21 november
1954. Hij is dichter, essayist, vertaler en toneelschrijver.
Hij woont en werkt al jarenlang in Vlaanderen, waar hij
zich als scherp criticus van de Vlaamse cultuur ontpopt
heeft.
Zijn werk is meermalen bekroond en hij is een graag geziene
gast op dichtfestivals over de hele wereld.
Als vertaler vertaalde hij ondermeer gedichten van de
Friese bard Tsjêbbe
Hettinga.
Gedichten van Benno Barnard verschenen o.a. in de literaire
tijdschriften ' Hollands Maandblad', 'Maatstaf', 'De
Revisor' en 'Deus ex machina'.
De dichter Guillaume
van der Graft, pseudoniem van Willem Barnard (1920),
is overigens zijn vader.
Raadpleeg ook www.google.com
voor meer over Benno Barnard.
Een engel van Rossetti, Arbeiderspers, Amsterdam,
1981 Klein Rozendaal, Arbeiderspers, Amsterdam,
1983 Het meer in mij, Arbeiderspers, Amsterdam,
1986 De tweede vrouw van Dik Trom, Dedalus/Nijgh
& Van Ditmar, Antwerpen/Amsterdam, 1988 Tijdgenoten, Atlas, Amsterdam/Antwerpen,
1994 De schipbreukeling, Atlas, Amsterdam/Antwerpen,
1996 Getierd hebbende doden, Atlas, Amsterdam/Antwerpen,
februari 2003
Toneel
Het mens, Atlas, Amsterdam/Antwerpen,
1996
Essay/autobiografie
Uitgesteld paradijs, 1987 Het gat in de wereld, 1993 Door God bij Europa verwekt, 1996
Vertalingen
Tsjêbbe
Hettinga: Vreemde kusten / Frjemde
kusten (Nederlandse vertaling Benno Barnard;
boek en cd met voordrachten), Atlas, Amsterdam/Antwerpen,
1995
Tsjêbbe Hettinga:It
doarp / Always Ready (boek en cd, Nederlandse
vertaling: Benno Barnard en Tsjêbbe Hettinga,
Engelse vertaling: Susan Massotty), Montaigne, Gasselternijveenschemond,
2000
Lucy B. en CW van der Hoogt-prijs 1985
Geertjan Lubberhuizen Prijs 1987 (voor Uitgesteld
paradijs)
De Busken Huetprijs 1994 (voor Het gat in de wereld)
Wat deed ik anders aan de rivier
dan fuiken uitzetten, luisteren naar oude
bloeddoorlopen verhalen, grommende
in haar binnendringen en een gouden
zoon voor na mij maken?
Goed, dat was vroeger.
Maar het was deze oever, waar het gebeurde
dat ik bij maanlicht, onder het knopen
van netten, tegen het bosrijke donker daarginder
iets wonderlijks mompelde,
iets dat ik zelf niet begreep -
over een roerdomp bijvoorbeeld, en niet over helden.
Wat was het? Waar kwam het vandaan? En waarom
zocht het mijn mond, de mond van een man
in een simpele boot
op de Schelde?
Ik luisterde naar onze exegeten, maar zonder te weten
of ze de drassige aarde wel konden verklaren.
Ik geloofde nooit dat we ooit kathedralen en zo
zouden gaan bouwen.
Begrijpt u me rustig verkeerd.
In een bocht van de grote rivier
heb ik een zoon mogen maken
en hem in het dampende zonlicht der vroegte
mijn knopen geleerd.