naar beginpagina naar overzicht Groninger dichters
OVERVLOED
De bomen hebben overvloed van blaren...
De wind komt aan in speelse tuimeldraf En schudt het bloemblad bij miljoenen af En doet ze als scheepjes op de luchtzee varen.
Uit hauw en doos van orchidee en varen
Stuift wolk aan wolk van poeirig goudbruin kaf Neer op de harde klinkerweg als graf... Niets wordt er, niets, uit veel miljoenen paren.
De mensen hebben overvloed van woorden
En grote steden overvloed van poenen, En strenge heren overvloed van koorden,
Verliefde kindren overvloed van zoenen,
En overvloed van bloemen waterboorden, Niets wordt er, niets, uit talloos veel miljoenen
Jacob Winkler Prins
Dit sonnet van de op 5 februari 1849 in Tjalleberd geboren en in Winschoten opgegroeide kunstschilder, dichter, prozaïst en essayist Jacob Winkler Prins, laat goed zien hoe de Nederlandse taal langzaam doch zeker verandert. Een woord als 'hauw' vergt nu een woordenboek en 'poen' betekende een goede honderd jaar geleden in de eerste plaats 'opschepper'. Ondanks dat blijft het een fraai, tijdloos zomers gedicht. Jacob Winkler Prins, zoon van de bekende A. Winkler Prins van de encyclopedie, verliet het Noorden voor letterenstudie te Utrecht, werkte als kunstschilder te Parijs en als leraar in Engeland. Uiteindelijk belandde hij in Beekbergen, waar hij zich enkel met tuinieren en de literatuur bezighield. Hij stierf op 24 of 25 november 1904 aan boord van de S.S. Andrew op de terugtocht van een reis door de Verenigde Staten. Zijn lijk werd op 50 graad Noorderbreedte en 8 graad westerlengte te water gelaten. Het sonnet (hier enigszins gemoderniseerd) is afkomstig uit: Verzamelde gedichten, Maatschappij tot verspreiding van goede en goedkoope lectuur, Amsterdam, 1929. Zie ook www.google.com voor meer over Jacob Winkler Prins. Bart FM Droog, Nieuwsblad van het Noorden, 2000
|