TOMMY WIERINGA'S REDE.

Waarom hier? Tommy Wieringa legt uit:

De onderstaande rede werd uitgesproken bij de lustrumviering van de Hogeschool van Utrecht op 30 augustus 2000. Het 'Utrechts Nieuwsblad' (UN) nam de toespraak verkort over zonder dat de auteur met die mutilatie had ingestemd. Op 9 september publiceert het UN de brief waarin de schrijver afstand neemt van de versie zoals die in de krant werd afgedrukt. Voor de geïnteresseerden hierbij alsnog de tekst zoals die werd uitgesproken voor het College van Bestuur, medewerkers en relaties van de Hogeschool van Utrecht.


U EN IK, 15 MINUUT 51

Toen ik halverwege de jaren '70 werd ingeschreven bij basisschool De Wiekslag in Oldenzaal, kon ik niet weten dat dat het begin was van een educatieve internering die bijna  twintig jaar zou duren. Men kan vooraf maar beter niet teveel weten. Ik zou in staking zijn gegaan bij de tafel van 5.

In de derde klas kregen kinderen wondjes die niet meer dicht gingen. De Wiekslag was gebouwd op een chemische stortplaats. Zij werd steen voor steen afgebroken. Op die plaats is een stadsvijver gegraven in de vorm van Barbapapa. Eenden slobberen kroos waar ik knikkerde.

De katholieke jongensschool St. Jozef waar ik daarna naar toe ging, hield een jaar na mijn entree op te bestaan. Zij werd ondergebracht in een algemene basisschool. De vrijgekomen gebouwen deden eerst dienst als bibliotheek, toen kwam er een bulldozer. Nu kun je op de plaats waar ik als enige toegang kreeg tot de privé-collectie boeken van meester Hoefnagels, kiezen uit zestien soorten waspoeder. Op het schoolplein waar ik ene Geert alle haren uit zijn rooie rotkop trok omdat hij 'oe moe is 'n hekse' had gezegd, zit een meisje dat vraagt of je kristalzegels spaart.

Dan de middelbare school.

Dat was een noodlottige vergissing waarvan de gevolgen tot op heden nadreunen. Door een bevlieging van mijn moeder ging ik naar de Vrije School in Zutphen. Daar kregen wij les in tijdelijke onderkomens en trokken net als de Molukkers van noodgebouw naar noodgebouw. Op al die plaatsen woekeren nu weer zuring, brandnetel en wilde grassoorten zoals zij doen wanneer de beschaving wegtrekt en ergens anders kwartier maakt.

Het antroposofische onderwijs is aan het begin van de 20ste eeuw ontwikkeld door de duistere Oostenrijkse denker Rudolf Steiner. Aan het eind van die eeuw werd zijn troebele filosofie nog altijd vrijwel ongewijzigd uitgedragen.

Steiners werken zijn pasgeleden door een onderzoekscommissie beoordeeld en op 16 passages sterk racistisch bevonden.

De leerlingen wisten dat al wat langer.

De aardrijkskundeleraar vertelde dat de continenten waren geschapen naar analogie van het menselijk gezicht: breed van boven en spits toelopend naar de kin, zie Kaap de Goede Hoop of Vuurland.

- En Australië dan?

 wilden wij weten.

- Of Antarctica, zijn dat dan continentale misbaksels?

Ik bedoel, we waren niet blind ofzo. Maar nadere uitleg kregen we niet. Hij vervolgde met zijn inzichten in soort en ras:

- Kijk, hierboven, in die brede, bovenste ring, dat zijn wij: het blanke, Kaukasische ras. Daar horen ook de Amerikanen bij. Wij vertegenwoordigen het denkend deel der aarde, de cultuurmens, dat is aan de geschiedenis van de mensheid wel te zien. Dan is er een tweede ring, zeg van de Indiaanse, Maleise en Mongoolse rassen. Dat zijn de harde werkers, landbouwers om zo maar te zeggen. Daar is wilskracht de grootste deugd. Onder die ring vind je de negerrassen, waaronder ook de Aboriginals. Zij zijn onbekommerd, dansen veel en bekommeren zich niet om boeken of studie. Bij de negerrassen is het gevoel de voornaamste deugd.

München 1938. En ook Zutphen 1985.

Mijn haat jegens deze ariosofische racist verdiepte zich nog toen hij, nadat ik uiteindelijk van school af moest, mijn zelfgetekende wereldkaart van een meter bij een meter niet teruggaf.

Hij staat nog steeds voor de klas. Officieel is het lesmateriaal van de Vrije Scholen geschoond van racistische dogma's, maar hij zal zijn gekkenpraat nog altijd wel verkondigen. In een nieuw gebouw, dat wel. Ik ben pas wezen kijken op de opening. Het is groot en mooi. De antroposofische gerichtheid op het Teutoonse Rijk is onverminderd sterk, want ik telde zeven lokalen Duits.

Tot hier mijn oertijd, daarna is het een beetje lichter geworden.

Ik kwam op de School voor Journalistiek en Voorlichting terecht om toch een soort van vak te leren. Het lot van de journalistenschool is bekend: het is in 1995 toegevoegd aan de Hogeschool van Utrecht en daar in 1997 ook fysiek bij ingelijfd.

Niemand wilde, iedereen ging.

De rondgang is voltooid. Het is mij niet vergund om weemoedig te dromen bij oude gebouwen, het verleden is nu in zijn geheel achter mij weggefuseerd en afgebroken.

Alles uiting van hetzelfde: het onstuitbare proces van schaalvergroting dat de wereld omspant. Ketens en wereldwijde netwerken egaliseren het terrein, de televisie brengt mensen in de greep van begeerte en de radio zegt dat je het met condoom moet doen.

In de landbouw hebben de megalomane moderniseringen van Eurocommissaris Sicco Mansholt in een rechte lijn geleid naar varkenspest en gekke-koeienziekte. Deze machtige landbouwcommissaris draaide in de jaren '60 en '70 miljoenen kleine boeren de nek om en zette de rest aan tot het bouwen van méér schuren, grótere schuren, hógere schuren... Die dolle geestdrift bracht ziektes en constante overproductie. In de Peel bungelen varkensboeren aan de hanenbalken.

Er is niets van geleerd.

Trots toetert een recente wervingsfolder dat de HvU 'een van de grootste hbo-instellingen in Nederland' is. Met de geruststelling: 'Toch is het onderwijs kleinschalig georganiseerd. Daardoor is het overzichtelijk en persoonlijk, en behoudt elke opleiding haar eigen karakteristieke sfeer.'

28.000 studenten... kleinschalig, overzichtelijk, persoonlijk...

Het bewustzijn van het nut van onderwijs in kleine groepen is er wel, maar  de mogelijkheden niet. Studenten zijn dwaallichten in een duister, onpersoonlijk complex. Docenten net zo. Die hebben te kampen met grote werkdruk en een takenpakket dat tot op de minuut beschreven is en geen ruimte laat voor extra's. Kind van de rekening is helaas de student die verstoken blijft van persoonlijke aandacht. Een docent greep naar zijn hoofd en zei:

- Hoe moet ik per trimester in hemelsnaam twintig keer 25 gezichten, namen en daarbijbehorende uitspraken onthouden?!

Hij noemt een ideale groepsgrootte van acht studenten.

In het onderwijs bracht de schaalvergroting geen mond- en klauwzeer, maar de docent Peter C. en de student Cindy D. Ik noem alleen hun initialen omdat zij nog altijd functies bekleden in respectievelijk het onderwijs en de journalistiek. Peter C. en Cindy D. vertegenwoordigen de verregaande afkalving van het onderwijs. Dat komt omdat zij niets weten. Dat is niet zo erg. Niets weten kan een zegen zijn. Maar iemand die niets weet hoort niet thuis als docent op een hbo-opleiding, zoals Peter S. Die hoort geen vorstelijk loon te ontvangen voor de galm in zijn hoofd. Ik volgde zijn colleges en verliet de zaal altijd een beetje draaierig. Eens debiteerde hij in twee keer vijftig minuten 17 feitelijke onjuistheden en 8 evidente misinterpretaties. Waarbij moet worden aangetekend dat ik pas begon te turven toen de kuilen in zijn betoog hinderlijk diep werden. Het onderwerp was massacommunicatie. Hij zei:

- Een voorbeeld van afleiding is toen Goebbels het in een radiotoespraak over kerstbomen had, terwijl aan het Oostfront zware verliezen werden geleden. Daar is later een belangrijk boek over geschreven, Van het Oostfront niets nieuws.

Wat nog best knap is, om Remarque's Van het westelijk front geen nieuws in één verstoethaspeling zowel in de verkeerde oorlog als aan het verkeerde front te situeren.

Cindy D. is vereeuwigd door de sombere roker Maarten van Rossem, toen hij in de Volkskrant over haar en de haren schreef: '(..) er gaan veel te veel mensen studeren die het ontbreekt aan de noodzakelijke intellectuele habitus.' Cindy D. zat in haar vierde jaar toen zij op een dag aan mij vroeg:

- Weet jij wat een kleefsimbel is?

- Een wat?

- Een kleefsimbel.

Ik vroeg haar het op te schrijven. Onder haar hand kwam het woord 'clavecimbel' tevoorschijn. Cindy zei ook:

- Mannen hebben gewoon veel meer de neiging om te generaliseren dan vrouwen.

Later dat jaar studeerde Cindy D. glansrijk af en begon een lange en gelukkige carrière in de journalistiek.

Ik heb niets tegen haar of Peter C., maar zij hebben in de lokalen van het Hoger Onderwijs niets te zoeken. Zij devalueren prestaties. In de NRC analyseerde Elsbeth Etty: 'Instellingen zijn min of meer verplicht hun normen aan te passen aan wonderlijke vereisten als 'studeerbaarheid'. Veel onvoldoendes betekent niet dat de leerlingen beter hun best moeten doen, maar dat de leraren te hoge eisen stellen. De leuze van Van Kooten en De Bie's Tegenpartij - Geen gezeik, iedereen rijk - is in het onderwijs verwezenlijkt: Goeie grap, allemaal knap.'

Cindy D. is de student voor wie de tentamenuitslagen naar boven moeten worden bijgesteld omdat anders bijna niemand een voldoende haalt, Peter C. is de docent die met deze competitievervalsende concessie instemt.

Deelname aan het Hoger Onderwijs is geen doel om te bevechten maar een aangename tijdspassering omdat er vier of vijf jaar studiefinanciering openstaat. Niet dat ik er thuishoorde, dat vooropgesteld. Ik was als die duizenden ook een luie lifter op een veel te tolerant onderwijsstelsel. De lesstof was kinderlijk eenvoudig, het diploma een formaliteit. Want afstuderen moet. Er staat een prijs op je hoofd. Het kost de instelling geld als je niet op tijd afstudeert. Uit die corrumperende loop werd ik naar het diploma geslingerd.

De massaliteit van het Hoger Onderwijs vertoont treurige gelijkenis met de bio-industrie. En het is schokkend hoe lijdzaam werknemers de fusies, de schaalvergroting en de daaruit volgende nivellering van kwaliteit aanvaarden. Zij denken: 'Er is niets meer tegenin te brengen, het is voor ons beslist, we zullen moeten meebuigen en redden wat er te redden valt.' Niet iemand houden zij verantwoordelijk, maar iets. Een ding, een gevaarte dat traag en zwaar wordt voortgestuwd als een gletsjer door het land. Het zijn abstracties als het proces van besluitvorming en organisatiestructuren die het doen.

Het voert te ver om te zeggen dat zwijgen toestemmen is, maar de cultuur van plooien en gladstrijken heeft vele zwijgzame helpers. Ergens is water bij de wijn gedaan, ergens was er een concessie, ergens dacht iemand dat het toch niks hielp om te protesteren, en weer schoof de gletsjer centimeters verder. En wanneer wij eenmaal les krijgen of geven op een instelling met de afmeting van een kleine  provincie, is het te laat. Dan puilen de collegezalen uit van jonge mensen die hebben leren lezen maar dat voorrecht reserveren voor de ondertiteling van bordkartonnen series en De Telegraaf.

En docenten die hun rug rechten en diep ademhalen om lucht te geven aan oppositionele woorden, plaatsen zichzelf op den duur buiten de orde. Zij worden gediskwalificeerd als zeurpiet of ouwe zuurpruim. De criticaster wordt eerst geïsoleerd, dan zachtjes gewurgd:

- Ach, hij weer, altijd wat te zeiken.

Wanneer hij blijft volharden in zijn weigering om mee te werken, volgt uiteindelijk het verwijt van 'onprofessioneel gedrag' en zal niemand ooit nog naar hem luisteren. De karaktermoord is voltooid.

Is er dan geen hoop voor de onafhankelijke stem? Jawel, vanuit het soms troostrijke universum van de poëzie wordt een helpende hand toegestoken. De Poolse dichter Zbigniew Herbert schreef in het gedicht  Meneer Cogito's opdracht de regels:

ga rechtop te midden van hen die op de knieën

hen die zich hebben afgewend en hen die zijn verpletterd

je bent niet gespaard om te leven

je hebt weinig tijd je moet getuigen

toon moed wanneer de rede tekortschiet toon moed

bij de laatste afrekening is dat het enige wat telt

We hebben de vrijheid om onze stem te laten horen, maar laten dat na. Omdat de ketenen van zwijgzaam schouderophalen beter passen. Een keel opzetten vereist de moed om zich buiten de gemeenschap te plaatsen. Maar in een verwekelijkte samenleving als deze is het oeroude, ordenende principe van naakte strijd in onbruik geraakt. Wie zich kwaad maakt, wordt er fijntjes op gewezen dat zelfbeheersing een deugd is, wie zover gaat dat hij zijn opponent een dreun geeft, is een crimineel. Wij zijn polderpaars - wij vechten niet, wij konkelen. Of kankeren in een stille hoek over onze onmacht, de buitenwereld of zelfs het systeem.

Maar het werkelijke gevaar is niet een systeem, maar ons vlakke commentaar op de dingen die gebeuren. Terwijl er zo weinig tijd is, en er zoveel te getuigen valt.

©  Tommy Wieringa, Lumax, 28 juli 2000