De pataphoon is een muziekinstrument, dat zijn naam vanwege het verband met de patafysica verkregen heeft, zich hiertegen niet afzet en dien ten gevolge nog steeds zo heet.
De pataphoon bestaat uit twee cilindrische PVC-buizen, waarvan de verschillende diameters het mogelijk maken de ene buis in de andere te schuiven, waardoor ze een holle ruimte van variabele lengte omsluiten, waarvan de bovenkant zo goed als afgesloten is door een op de kleinere buis bevestigd baritonsaxofoonmondstuk, inclusief het daarbijbehorende kunstig gesneden rietje.
Het andere uiteinde van het instrument dient voor het ontsnappen van de op het mondstuk gevormde tonen en is derhalve open.
Om het PVC-lichaam van de pataphoon zijn twee metalen klampen bevestigd; de een ter hoogte van het mondstuk, de ander op het verbindingsstuk van de ineengeschoven buizen, of, om preciezer te zijn, op het bovenste stuk van de buis met de grootste diameter.
Doel van deze klampen is, het telkens door een 1 cm lange, 0,5 - 1 mm brede spleet voorziene buiseinde te versmallen, om betere sluiteigenschappen wat betreft het mondstuk of de buis met de kleinere diameter te bereiken.
Op deze manier wordt de van geluidsproducerende trillingen voorziene lucht belet, op daar toe niet bestemde plaatsen uit het instrument te ontsnappen, want dit zou van negatieve invloed zijn op de akoestische eigenschappen van de pataphoon.
De lengte van de buizen bedraagt ongeveer één meter. Buizen van deze lengte zijn gestandariseerd bij de vakhandel verkrijgbaar, tegen een prijs van ongeveer zeven gulden vijftig per stuk. Bovendien zijn ze totaal recyclebaar. Een stuk plakband - in vakterminologie 'Gaffatape' (op zijn Engels uit te spreken) genaamd, omsluit de verbinding van mondstuk en PVC-buis. Deze zorgt voor extra dichtheid.
Het mondstuk moet van Tsjechische herkomst zijn, gemaakt zijn van eboniet, en een niet te grote opening hebben. Andere 'klassieke' mondstukken kunnen ook gebruikt worden, maar het gebruik van 'jazz'-mondstukken dient vermeden te worden, omdat de pataphoon niet in staat is bebop-loopjes met bevredigende authenticiteit te produceren. Een andere reden hiervoor is, dat de pataphoon-klanken slechts in beperkte mate door schuifbewegingen van de buizen gevarieerd worden; eerder wordt dit bereikt door het 'overblazen' in zekere hiertoe geëigende boventonen voor toonhoogte en timbre. Dit kan echter op mondstukken met een kleine opening beter uitgevoerd worden; jazzmondstukken zijn bij de boventoonkeus veel te eigengereid.
Instrumenten van oudere bouwsoort gebruiken een geluidstrechter, om hun klankweergave te versterken en zich tegenover andere geluidsbronnenbronnen door te zetten. De pataphoon gebruikt een andere manier; ofschoon zij ook 'unplugged' (Engels voor 'ontstopt') bespeeld kan worden, is de geprefereerde bespeelsituatie een professioneel elektrisch versterkte. Hoe groter, krachtiger en professioneler de versterking, des te beter het effect van de pataphoon.
De elek(tron)ische weg van het pataphoongeluid begint in een voor de geluidsuitgang gepositioneerde microfoon. Ideaal hiervoor is het type SM58 van het merk Shure, omdat de kop van deze mikrofoon net als het geluid van de pataphoon kogelvormig is. De bespeelhouding van de pataphonist voor het versterkte bespelen wordt sterk door de positie van de microfoon bepaalt. De gebruikelijke microfoonstandaardbevestiging is slechts voor ervaren, acrobatisch begaafde pataphonisten aan te raden; de schuifbewegingen van de patahoon maken het buitengemeen moeilijk, de afstand geluidsuitgang - microfoon - constant te houden bij het vrij balanceren van het pataphoonuiteinde.
Veel beter geschikt is de microfoon-ligpositionering: microfoon alsmede pataphoonuiteinde worden op de vloer gelegd, waarbij gelet dient te worden op een geschikte ondergrond. Factoren hierbij zijn demping, zoals deze bijvoorbeeld bij tapijtvloeren optreedt (dit dient hoe dan ook vemeden te worden), resonantie van bijvoorbeeld parketvloeren, die het geluid van voetstappen op vaak ongewenste hoeveelheden door geleiden, borging, omdat bijvoorbeeld metalen oppervlakten vaak voor een ontoereikende stabiliteit van het pastaphoonuiteinde zorgen.
Het beste oppervlak voor de pataphoonopstelling is ongetwijfeld rubber; ook linoleum kan voldoende goede eigenschappen hebben. Mochten de plaatselijke omstandigheden ontoereikend zijn, kan een zelf meegebrachte ondergrond uiterst hulpzaam zijn. Een groot, niet te dik boek met harde cover is een perfect alternatief, waarbij de inhoud van het boek van ondergeschikt belang is. Men dient echter wel, zeker bij tv-optredens, op aangenaam aandoende omslagontwerpen te letten.
Omdat de pataphoon niet polyfoon is, moet ze niet rechtstreeks van de microfoon naar de installatie versterkt worden; men kan veel beter het pure geluid met elektronische effecten bewerken.
Voorkeur valt te geven aan de standaard-effectsconstellatie à la Klug, maar ook hier is ruimte voor eigen experimenten. Bewezen heeft zich echter een gitaareffectapparaat van het merk Boss, type DD3, met een aangesoldeerde extra-voetschakelaar, alsmede een in serie erachter geschakeld galm-apparaat; het type is hierbij niet doorslaggevend, maar moet wel de mogelijkheid bieden het signaal zogenaamd 100% 'dry' (Engels voor 'droog'), 'wet' (Engels voor 'nat') of ook gemengd door te geven.
Eerst hierna (na bijvoorbeeld verdere optionele effectapparaten) moet de invoering van het verrijkte geluid in de versterkingsinstallatie volgen; normaliter gebeurt dit direct via een zogeheten D.I.-box (spreek uit: 'die-aai-boks') of via een tussengeschakelde submixer. De rest is aan de bij voorkeur professioneel opgeleide geluidstechnici. Men moet hen duidelijk maken dat bij de diepfrequente patahoongeluiden het omgevende gebouw zich idealiter in zachte trilling zetten moet.
Levens- of gehoorbedreigende situaties moeten natuurlijk vermeden worden.
tekst: Jan H. Klug; vertaling: Bart FM Droog